Monday, July 02, 2007

Moord en doodslag op de Stelvio

Ik vroeg vanochtend zoals gewoonlijk om de Gazzetta dello Sport in de edicola bij mij om de hoek. Of ik ook zin had in de vierde DVD uit de serie ‘Le grandi salite del ciclismo’ vroeg de eigenaar. Ik bedacht me dat een naslagwerk in kleur en beeld over de mythische Passo dello Stelvio nooit weg was en rekende snel af. 10,99 euro voor de DVD en een euro voor de roze sportkrant. Twee jaar geleden beklom ik de berg zelf. Lopend, dat wel. Vanaf Trafoi in 48 haarspeldbochten richting de top, waar de Banco Popolare di Sondrio op 2758 meter over de hoogst gelegen pinautomaat van Europa beschikt.

Het was op een mooie voorjaarsdag in mei, maar een etmaal voordien sneeuwde het nog. Dikke vlokken dwarrelden uit de lucht en bedekten de bergpas onder een imposante laag sneeuw. Als dat maar goed kwam, dacht ik, nu de Giro in aantocht was. Niet dat Alfred Thöni er zenuwachtig van werd. De boswachter uit Trafoi van het type 'ruwe bolster blanke pit', had het op ‘zijn’ Stilfersjoch wel heftiger meegemaakt. Oh jazeker, ook in mei. Thöni was wel wat gewend. Dat kon je aan zijn gezicht aflezen. Zijn perkament-achtige huid leek wel gezandstraald door de elementen. Felle zon, hagel, sneeuw en wind hadden hun vernietigende werk gedaan. Gespleten lippen en diepe groeven in het gelaat, die nog het meest weghadden van de uitlopers van de Ortler, met zijn 3902 meter veruit de hoogste berg uit het massief.

Thöni zei dat het behoorlijk kon spoken bovenop de Stelvio, een pas die begin 18de eeuw door Ferdinand I werd aangelegd om Wenen met Milaan te verbinden dat toen nog onder Oostenrijks bewind stond. Het was de onvoorspelbare kracht van de natuur, maar daar genoot Thöni juist van. Het liefst in zijn eentje. Dan voelde hij pas hoe klein en nietig de mens eigenlijk was, als je dat vergeleek met de onverwoestbare kracht die een berg als de Ortler uitstraalde. Zo dacht Gustavo Thöni er nu eenmaal over, al zei de introverte boswachter dat niet met zoveel woorden. Dat wat eruit kwam, ging overigens in het Duits in plaats van het Italiaans. En ook dat gaf niks. Ze voelden zich hier in de Alto Adige nu eenmaal meer Oostenrijker dan Italiaan. Dat is helemaal niet gek. Tot 1918 maakte de autonome provincie deel uit van het Oostenrijkse Zuid-Tirol, maar tijdens het landje pik van net na de Eerste Wereldoorlog, werd de streek door de Italianen ingelijfd. Dat ging niet van harte. De inwoners van de provincie hebben zich immer tegen de annexatie verzet. Ook al smeet Benito Mussolini er tijdens zijn fascistische bewind een indrukwekkende en onderdrukkende Italianiseringspolitiek tegenaan. Het Duits als voertaal werd bij wet verboden en plaats- en straatnamen werden naar het Italiaans vertaald. En als je het er niet mee eens was, dan hoepelde je maar op naar Hitler’s Derde Rijk, zo oordeelde il Duce en dat was precies wat ongeveer vijfenzeventigduizend Zuid-Tirolers deden. Ze emigreerden naar gebieden in Duitsland en Oostenrijk, al keerde een derde na de Tweede Wereldoorlog weer naar Alto Adige terug. Veel is er sindsdien in de gevoel- en belevingswereld van de gemiddelde Zuid-Tiroler niet veranderd. De voertaal is nog altijd Duits en veel ‘Italianen’ uit de streek voelen zich tijdens EK’s en WK’s meer supporter van Oostenrijk of Duitsland dan van de squadra azzurra. Ook Alfred Thöni schuift anno 2007 liever aan voor een knödel dan voor een bordje pasta.

Terug naar mei 2005 toen Alfred (overigens de broer van viervoudig ‘Italiaans’ wereld- én Olympisch kampioen skieën Gustav Thöni) rond het middaguur de pas besloot af te sluiten in verband met dreigend lawinegevaar. En daar zat ik dan, met al mijn goede bedoelingen voor een mooi sfeerverhaal voor het Algemeen Dagblad. Aan de bar van hotel Tannenheim in Trafoi. Ik bestelde wat te drinken terwijl Thöni achter het stuur van zijn sneeuwschuiver kroop om als de wiedeweerga de driemeter hoge muur van sneeuw uit de weg te ruimen. Ondertussen cirkelde een steenarend op honderd meter hoogte in de lucht. Totdat de boswachter wat extra explosieven het heelal inschoot om een sneeuwverschuiving te veroorzaken. De marmotten sprongen alle kanten op. ‘Dat moet dan maar voor een keer’, zei de staatsbosbeheerder. ‘De koers moet hoe dan ook doorgaan, we hebben al zo lang op de renners gewacht…’.
Al wekenlang maakte Trafoi zich op voor de doorkomst van de roze ronde. Straten werden aangeveegd, kussens in de hotels voor de laatste keer opgeschud en met man en macht werd aan de herbestrating van de SS38 gewerkt. Zo werkte dat als de Giro voorbij kwam. Dan kon er opeens van álles. Jarenlang hadden de inwoners van het bergdorp bij de gemeente om een nieuwe laag asfalt gezeurd maar steeds was het antwoord van de overheid 'nee' geweest. Totdat de directie van de Giro de Stelvio weer eens besloot op te nemen in het parkoers. Ineens waren lokale bestuurders er als de kippen bij om een subsidie hier of daar uit te loven. Want als de koers je berg aandeed, wilde je er als provincie wel goed opstaan natuurlijk. Met aangeharkte voor- en achtertuinen, wapperende vlaggen en wimpels en een paar verse witte strepen op een nieuw wegdek. Toegestroomde toeristen brachten vanzelf weer geld in het laatje.

De opwinding hing in Trafoi dus al dagen - wat? - het hing al weken in de lucht, al werd het verlangen naar de koers overschaduwd vanwege het overlijden van alpinist Christian Küntner, een lokale held uit Prato allo Stelvio. De bergbeklimmer kwam de week ervoor zomaar om het leven toen hij in de Himalaya werd meegesleurd door een allesverslindende lawine. Dat was verdrietig zat. Aan de andere kant: de dood lag in de bergen altijd op de loer. Dat hoefde je een inwoner van Trafoi niet uit te leggen. Ook op de Stelvio kwamen regelmatig mensen om het leven. Ze kukelden in het ravijn, belanden in een spleet van de gletsjer of vielen tijdens de een of andere toertocht gewoon dood van de fiets. Vorig jaar nog stierven twee wielertoeristen in het zadel. Pats-boem. Hartaanval. Dood . Eén van de slachtoffers stierf in de helicopter onderweg naar het ziekenhuis. Thöni zat naast hem toen het gebeurde. De fietser was pas dertig jaar oud. Hij overleed hoog in de lucht. Thöni had er het best moeilijk mee gehad. Zo jong als die knaap nog was.

Als de slachtoffers geen natuurlijk dood stierven, dan kon je ze nog altijd zelf de nek omdraaien. Dat was precies wat de veertigjarige Fransman Henry Perreau de Tourville op 16 juli 1876 met zijn Britse echtgenote Madaleine Miller deed. Het blijft 131 jaar later gissen naar het motief. Hield sexy Madaleine er in het struikgewas op de Stelvio een hete affaire met één van Alfred Thöni’s voorgangers op na? Of was het haar echtgenoot Henry Perreau de Tourville zélf die vanwege een plotselinge verliefdheid op een hete Tiroler boerenmeid van Madaleine af wilde? Feit is dat Henry op een mooie zomerdag in juli zijn echtgenote wurgde en haar levenloze lichaam in het ravijn kieperde, waar het werd aangevreten door hongerige ratten en marmotten. Een oplettende boer uit Trafoi echter, had het spektakel vanachter een boom gade geslagen toen hij zijn schapen voor een rondje nam. De contadino kon zodoende tijdens het proces getuigen hoe de Fransman het lijk van zijn vrouw over de reling had geduwd. Perreau de Tourville werd uiteindelijk ter dood veroordeeld, een straf die later werd omgezet in levenslang. In de buurt van Hotel Sottostelvio, op een plek langs het parkoers waar de renners gewoonlijk al diep in het rood trappen, houdt een marmeren gedenksteen de herinnering aan Madaleine Miller levend en nog jaarlijks bezoeken met name Engelse toeristen de plek van de moord.

Voor fietsen en moord en doodslag was de Stelvio oorspronkelijk niet bedoeld. De Passo (of Stilfersjoch in het Duits) werd tussen 1820 en 1825 uit het bergmassief gebikt om het ontoegankelijke berggebied tussen Oostenrijk en Italië beter te ontsluiten voor verkeer per paard en wagen. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd er bovendien flink geknokt, omdat de pas zich nu eenmaal op een strategisch belangrijk punt bevond. Begin vorige eeuw scheurden de eerste auto’s over de top en ook tegenwoordig gebruiken autofabrikanten als Opel, BMW en Maserati de steile afdaling voor hun remtest. De SS38 voert van Prato allo Stelvio naar Bormio. De klim naar de top meet vanaf Prato 24,7 kilometer en kent een gemiddeld stijgingspercentage van rond de acht procent, met af en toe een uitschieter naar boven. Dat is veel minder steil dan de hellingen van de Mortirolo en de Zoncolan, maar het zijn vooral de 48 bochten die de renners doen happen naar adem. Vooral de kilometers bergop tussen Trafoi en Hotel Sottostelvio zijn moordend. De serpent-achtige bochten zijn er haarscherp en de hoeveelheid zuurstof in de lucht neemt in razendtempo af. Op de Stelvio worden namen gevestigd en reputaties gebroken. Eddy Merckx peddelde er ooit als eerste naar boven, net als Felice Gimondi, Bernard Hinault en natuurlijk de campionissimo zelf: Fausto Coppi. De doorkomst bovenop de pas is naar de kampioen der kampioenen vernoemd (Cima Coppi) en zijn beeltenis is er in brons gegoten. Er bestaat een fantastische foto van de etappe van 1953, toen de 36ste Giro d’Italia de Stelvio voor het eerst aandeed. Het beeld van een verbeten Coppi die in z’n eentje tegen de Stelvio opbeukt. De boomgrens is al lang gepasseerd als de frêle kampioen zich een weg baant door een muur van sneeuw, met een koersauto als eenzame volger. Pasquale Fornara, Ginetaccio Bartali, Nino Defilippis en de Zwitser Hugo Koblet zijn dan al lang geklopt. Coppi passeert die dag als eerste de top van de Stelvio, neemt aan de meet in Bormio het roze over van ‘mooie’ Hugo en wint een dag later de Giro in Milaan.

Elisabetta Tschenett, een pronte Trafoi-aanse van 72, en haar man Giancarlo stonden die dag langs de kant van de weg. De eigenaresse van de buurtsuper moedigde Faustino hartstochtelijk aan. ‘Fausto povero. Hij was zó mager en dan dat spitse gezicht. Ik was bang dat hij een longontsteking zou oplopen. Maar denk je dat Coppi vrees had? Tot aan zijn knieën stond hij in de sneeuw. En gewoon doortrappen he?!’ Het waren de jaren vijftig, toen het leven nog goed, mooi en zóveel beter was. Tenminste, zo dacht Elisabetta erover. Italië had de oorlog nog in de benen en wielrenners waren volgens haar nog mannen van staal, die zich op ongeasfalteerde paden een weg omhoog vochten door de modder en de sneeuw. Op zoek naar eerherstel, op jacht naar een beter bestaan. Ellende was de beste doping die je je als coureur kon wensen. Een flinke bistecca of een paar vlezige plakken salami op z'n tijd, wilde ook helpen. Wielrennen was nog volksport nummer één. Wie had het over calcio? Stond er een etappe over de Stelvio op stapel, dan kwamen de tifosi van heinde en ver. Tschenett: ‘Ik heb mensen ontmoet die speciaal uit Napels kwamen. Die waren soms wel twee dagen onderweg’.

Het is de ongelooflijke aantrekkingskracht van een dodelijke klim, waar al heel wat renners zich op stuk beten. Twee jaar geleden stortte wielrenner Ivan Basso geweldig in. De drager van de roze trui, in welke renner de gemiddelde Italiaan toen nog een rotsvast vertrouwen had, zat op de flanken van de Stelvio trillend, bevend en kotsend van ellende in het zadel. In de buurt van hotel Tannenheim liep het hem letterlijk dun door de broek. Voor de objectieve toeschouwer was het een scene om nooit te vergeten. Dít, wat zich hier voor het oog voltrok, was afzien op zijn best. Lijden zoals lijden bedoel was. José Rujano won die dag de etappe, Basso verloor de Giro. Ik bekeek de beelden vandaag opnieuw, dankzij de DVD van de Gazzetta. Mooi filmmateriaal. Nou! Van Coppi, van Eddy Merckx en van Basso, de man die onlangs bekende wél van plan te zijn geweest om EPO te gebruiken, maar het uiteindelijk tóch maar niet deed. Je reinste lariekoek natuurlijk, maar als je de beelden van de totaal uitgewoonde en uitgemergelde Basso zo bekeek, kon je je afvragen of hij niet beter tóch had kunnen pakken?

2 comments:

LL said...

Beste Renate,
ik wil je bedanken voor de achtergrond informatie en je verhaal. Ik kom net terug uit dat gebied, waar we eigenlijk zonder informatie naar toe zijn gegaan. (last minute actie) Naar aanleiding van de stelviopas en gaviapas, per auto weliswaar, dus niet zo heel sportief, ben ik wat meer gaan googlen. Doordat er op de gaviapas een monument stond voor de soldaten uit de eerste wereldoorlog, vandaar dat ik naar meer informatie over de gevechten in dit gebied aan het zoeken ben gegaan. Vreemd toch ergens dat je niet stil staat bij het feit dat er natuurlijk ook in de bergen gevochten is. Vanuit de aangedragen geschiedenislessen krijg je dat soort informatie niet. Deze witte oorlog lijkt een vergeten oorlog te zijn. Enfin, kwam bij toeval bij je schrijven en ik ben gegrepen door je sterke schrijfstijl,je info en je sociale bewogenheid. Dank hiervoor!
vriendelijke groet,
Louise

Erik Nieuwenboom said...

Afgelopen zaterdag de Stelvio beklommen met de Tristan Hoffman Challenge en ik wist dat jij er ooit een mooi stuk over had geschreven. Blijft een mooi verhaal.

gr.
Erik