Thursday, July 26, 2007

Cassani kroongetuige in Koningsdrama

Gisteravond besloot Theo de Rooy namens de Rabobank-wielerploeg om jokkebrok Michael Rasmussen naar huis te sturen. De Deen werd op staande voet ontslagen. Esonerato, zeggen ze dan op zijn Italiaans. Het overkomt menig voetbaltrainer in de Serie A nog voordat de competitie is begonnen. Rasmussen kan nog voor het einde van de Tour rechtsomkeert naar huis. Volgens de officiële lezing omdat de drager van de gele trui heeft gelogen over zijn zogenaamde 'where-abouts' (zeg maar de reis- en verblijfplaats van een wielrenner gedurende het wielerseizoen) en dat is nu eenmaal in strijd met de regels van de UCI én met de gedragscode die de Rabobank-wielerploeg heeft opgesteld. Dat klinkt nobel, maar is het dat ook? Of hebben we hier te maken met Hollandse kneuterigheid en geveinsde eerlijkheid, gespeeld door de bank die groot werd door klein te blijven?

In de strijd tegen doping moeten renners tegenwoordig per week hun reis- en verblijfplaats doorgeven. Dat is een kwestie van het invullen van een formuliertje. E-mailen of faxen die handel en klaar is kees. Het management (De Rooy, Breukink, Dekker e.a.) van de Rabobank weet gewoonlijk waar renners uithangen. Of Thomas Dekker de ene week bijvoorbeeld traint in Monaco, Lucca of Dirkshoorn. Rasmussen verklaarde in juni dat hij in Mexico zat om zich voor te bereiden op de Tour. De Rooy had zijn coureur op diens woord geloofd. Er was geen reden tot wantrouwen. Zelfs niet toen de UCI twee keer tevergeefs bij Rasmussen in Monte Carlo aan de deur stond voor een onaangekondigde doping-controle. De Rooy beschouwde het hoogstens als een slordigheid van de Deen dat hij de wielerbond niet op tijd had ingelicht over de aanpassingen in zijn reisschema, maar de miscommunicatie was op zich te verklaren geweest. Michael was zijn laptop vergeten in te pakken en in Mexico hebben ze van adsl natuurlijk nog nooit gehoord. De Deen reed op hoogte ook niet met een faxmachine op zijn rug rond om de dopingcontroleurs te verwittigen. Tsja. Kan een keer gebeuren. Maar vier keer? Het kwam Rasmussen op een officiële waarschuwing van de UCI te staan, maar voor een schorsing kwam de Deen net een turfje te kort. De mazzelaar! De internationale wielerbond was dus op de hoogte, maar de organisatie van de Tour wist gek genoeg van niets. Vandaar dat Rasmussen drie weken geleden gewoon aan de start van de Tour de France in Londen verscheen. Simpel zat.

En opeens veroverde de Deen het geel in de rit naar Tignes. Dat werd nog gepikt, maar nadat Rasmussen zomaar elfde werd in een individuele tijdrit, staken de eerste geruchten de kop op. Morrende en zanikende journalisten aan het hoofd van Rasmussen. Vooral nadat het nieuws over de vier gemiste controles (ook vorig jaar gaf Rasmussen een tweetal keer niet thuis) uitlekte. Zat daar wat achter? Lance Armstrong-achtige toestanden. Ook afgelopen dinsdag, tijdens de rustdag, toen een persconferentie werd georganiseerd om de boel te sussen. Ruim vijfhonderd persvertegenwoordigers in een te krappe zaal tegenover Michael Rasmussen, die met zijn zestig kilo achter een formica tafeltje kroop. De Rooy stood by his man. Zo ook woordvoerder Jacob Bergsma en een raadsman van de Rabo-ploeg. Rasmussen zat in juni gewoon in Mexico, klaar af. Hij was op bezoek bij familie van zijn echtgenote, zei De Rooy. Ja, hij had een fout gemaakt door de UCI niet in te lichten, zei Rasmussen, maar dat was dan ook het enige. Hij trainde in Mexico op hoogte. En wat was daar dan vreemd aan, probeerde De Rooy nog. De manager beweerde ook dat er met twee maten werd gerekend. Het gebeurde wel vaker dat de één of andere renner een controle mistte. Bovendien: zijn kopman was deze Tour al veertien keer op doping gecontroleerd en steeds was de uitslag negatief geweest, dus waar lulde iedereen nou over? 'Vero!', want ook wielrenners zijn onschuldig tot het tegendeel bewezen is, niet waar? Net als in de grote-mensenwereld, al wordt dat principe door de Franse gendarme nogal ruim geïntepreteerd.

Helaas. Gisteren bleek dat Rasmussen zijn hand tóch had overspeeld. Zijn verhaal rammelde aan alle kanten. Allereerst vergistte hij zich in de naam van Anne Gripper, de medewerkster van de UCI die hij zei te hebben ingelicht over zijn reis naar Mexico nog vóórdat Anne Gripper als anti-dopingfunctionaris bij de UCI in dienst trad. Niet handig. Hij rommelde met data en zo tegen de avond, een paar uur na zijn etappe-overwinning bovenop de Col d'Aubisque, werd Rasmussen uiteindelijk door Davide Cassani ontmaskert. De Italiaanse oud-coureur groeide daarmee tegen diens wil uit tot kroongetuige in een Deens Koningsdrama.

Het toeval wilde dat Cassani de Deen op 13 juni in de Dolomieten tegen het magere lijf was gereden. Hoe of dat zat deed de co-commentator van de Rai vandaag nog eens uit de doeken. Het zat zo: Cassani was die dag druk met de opnames voor 'Le grande salite del ciclismo', een DVD-serie over legendarische 'wielerbergen' die de Italiaan presenteert en produceert in opdracht van uitgeverij d'Agostini en de Gazzetta dello Sport en waar ondergetekende net als veel andere Italianen wekelijks keurig 10,99 euro voor afrekent bij de krantenboer om de hoek, dus die Cassani moet inmiddels schathemeltjerijk zijn, maar dat terzijde. Van klimmen en klauteren voor de camera was die dag weinig terecht gekomen. Het kwam werkelijk met bakken uit de lucht. Je moest wel gek zijn wilde je in dit pokkenweer op de fiets gaan zitten, dacht Cassani en stapte in de auto op weg naar huis. Met de ruitenwissers op de hoogste stand, slingerend over de Marmolada en nog wat kuitenbijters in de Dolomieten, stuitte hij in de buurt van Trento zowaar op Michael Rasmussen die de ontberingen die dag dus wél had doorstaan. Cassani draaide zijn raam naar beneden en zei de Deen vriendelijk gedag. De twee wisselden snel wat woorden - Rasmussen verklapte onder andere dat hij die dag al acht (!) uur op het zadel zat - en weg was Cassani weer, de verwarming nog maar eens oppokend terwijl de eenzame renner in de achtergrond langzaam uit het zicht verdween.

Een maand en twee dagen later betaalden de inspanningen van Rasmussen zich uit tijdens de etappe richting Tignes. Met groot machtsvertoon passeerde de Deen als eerste de meet, greep voor het gemak de gele- én de bolletjestrui en stootte bovendien Rabo-kopman Dennis Menchov van de troon. Hulde aan Rasmussen, tetterde Cassani in de microfoon van de Rai waarna de commentator natuurlijk begon over die dertiende juni toen hij de Deen in de Dolomieten had getroffen. Bij Cassani rezen nog geen vragen. Dat gebeurde wel toen Rasmussen afgelopen dinsdag ineens over een verblijf ik Mexico begon. 'Hé, dat is gek', dacht Cassani die evenwel zijn mond besloot te houden, keurig zoals het een lid van de grote wielerfamilie betaamt. Je gaat de vuile niet zomaar buiten hangen. Bovendien: er gebeurden wel ergere dingen in de sport en er waren al klokkenluiders genoeg. 'Het is voor mij een hele vervelende, ongemakkelijke en compromiterende situatie die ik liever had voorkomen', aldus Cassani. Een Deense journalist voorstond juist het tegenovergestelde: onthullen die handel! De oplettende persvertegenwoordiger herinnerde zich woensdag plots wat Cassani tijdens de etappe naar Tignes op de Italiaanse televisie had gebruld en meldde dat in Denemarken. Het nieuws kwam via via bij Theo de Rooy terecht, die Cassani gisteravond laat op de man afvroeg of het waar was. Cassani kon niet anders dan bevestigend antwoorden. Hij had zijn woorden immers al lang en breed de ether ingeslingerd.

De rest is geschiedenis. Rasmussen naar huis. Weg geel en geen gebak voor alle 50.000 medewerkers van de Rabobank. Om niet eens te beginnen over de totaal gedesillusioneerde Dekker, Boogerd, Flecha en al die andere Rabo-renners die de afgelopen weken hun ballen er werkelijk afdraaiden om het geel van Rasmussen te verdedigen. Cassani zei dat hij het verschrikkelijk vond wat er gebeurd is, dat Rasmussen hem gisteravond nog had gebeld, dat de stem van de Deen trillend had geklonken, maar dat hij hem - Davide Cassani - helemaal niets kwalijk nam en dat het voor Cassani een hele opluchting was dat Rasmussen begreep dat er voor de commentator niets anders op zat dan 'bekennen'. Hij zei dat Rasmussen slachtoffer is van het systeem, vittima van een strijd die de UCI en de organisatie van de Tour (ASO) al jaren met elkaar uitvechten. Hoe kon de UCI weten van Rasmussen's gemiste controles en het ASO niet? Waarom lekte dat nieuws juist tijdens de Tour uit? Probeerde de UCI de organisatie van de Tour zo een loer draaien omdat het ASO gekant is tégen het systeem van de ProTour en zelf wil bepalen welke ploegen het uitnodigt? Had Rasmussen - poverino - niet gespaard kunnen worden soms? Of anders thuisgelaten? Dan had zijn loopbaan nog een kans gehad, een carriere die nu is gebroken. Rasmussen's imago is naar de knoppen. Wie wil er een Pinocchio in zijn ploeg?

Oh, en dan ging het op de Italiaanse televisie ook nog even over De Rooy. Er werd getwijfeld. Was de manager van de Rabobankploeg nu juist daadkrachtig en eerlijk geweest of had hij met het slachtofferen van Rasmussen de sponsor van de Boerenleenbank willen paaien? Had De Rooy zijn kopman ook naar huis gestuurd als die 35ste had gestaan in het eindklassement, vroeg Cassani zich af. Had Prudhomme zich dan net zo druk gemaakt, hadden de journalisten van l'Equipe zich dan net zo opgewonden en was Rasmussen dan evenzeer uitgescholden, beschimpt en bespuugd door Franse fans langs de kant van de weg? Waarin onderscheidde Rasmussen zich van veel andere renners uit het peloton die ook wel eens een controle misten? Viel het De Rooy zelf niet aan te rekenen dat hij een maand lang blijkbaar niet wist waar een van zijn renners uithing? Een telefoontje naar de vaste aansluiting van Rasmussen's schoonfamilie in Mexico had een hoop ellende gescheeld. Nu werd het door de Italianen maar gek gevonden dat Rasmussen, de drager van de gele trui nota bene, door zijn eigen ploeg naar huis werd gestuurd terwijl van dopinggebruik officieel geen sprake was.

De waarheid zal wel ergens in het midden liggen. Hoe dan ook: Het drama rond Rasmussen kent geen winnaars. De Deen heeft zich teruggetrokken in Italië, in zijn villa in de buurt van het Garda-meer. Daar, aan de oever van het water en met de silhouetten van de Dolomieten in de achtergrond kan de renner hopelijk recupereren van een zware klap. De toekomst is onzeker, maar dat was 'ie toch al.

Tuesday, July 10, 2007

De Tour win je in Toscane


Thomas Dekker is na drie dagen Tour de hoogstgenoteerde Nederlander (11de) in het klassement. Vorig jaar zomer werd van de auteur van pastasport een portret over 'Dekkertje, Dekkertje' gepubliceerd in wielertijdschrift De Muur, een verhaal dat ging over dromen, verlangens, meisjes en mode. Parijs is nog ver, toch achtte pastasport de tijd rijp voor een her-publicatie. Want wie weet gaat 'Dekkertje, Dekkertje' nog voor een verassing zorgen.

De Tour win je in Toscane

Het was een maand na la Tirreno Adriatico, twee dagen na de Ronde van Baskenland, de dag na Parijs-Roubaix, een week vóór de Amstel Gold Race en over drie maanden zou de Tour beginnen, de 93ste, maar zíjn langverwachte en gedroomde eerste keer.
Thomas Dekker aan de telefoon. Ik belde vanuit Florence, hij nam op in zijn hotelkamer in Lido di Camaiore.
‘Hoe is het?’, vroeg ik.
‘Goed.’
‘Hoe was het in de Ronde van Baskenland?’
‘Mwoah. Geen goeie benen, geen motivatie.’
‘Oh?’
‘Ik ben blij dat ik weer terug ben in Toscane.’
‘Ja?’
‘Spaans eten, ik vind het niks. Geef mij maar Italië. Ik woon hier pas een paar maanden maar Toscane, dat voelt echt al als thuiskomen. Mooi hè?’
‘Ja, man.’
Hij zei dat hij zich in Toscane wil gaan vestigen, dat hij een huis wil kopen. Ik vroeg waar.
‘In Lucca’, antwoordde hij.
‘Dat is toevallig, ik ook’, zei ik.
‘Worden we buren.’
‘Ja, worden we buren.’
‘Gaan we samen op huizenjacht!’
‘Renate en Thomas in Lucca. Niet gek.’
Cippolini woont ook in Lucca, zei ik. En Bjarne Riis, zei hij. En Cecchini natuurlijk. Ik vroeg of hij dan bij mij op de pasta komt.
‘Ja, want ik kook niet.’
We spraken af voor later die middag, een ontmoeting aan de voet van de Chiesa di San Michele, in het godvergeten mooie Lucca.
Maar eerst moest Thomas trainen.

Het is nu bijna een jaar geleden dat ik mijn verkering aan zijn bleke Britse armpjes meesleurde naar het Parco delle Cascine, voor de finale van de 8ste etappe in de Giro d’Italia van 2005, een tijdrit over vijfenveertig kilometer van Lamporecchio, woonplaats van wielerheld Andrea Tafi, via Vinci, geboortedorp van Renaissancegenie Leonardo, naar mijn eigen woonplaats Florence. Ik had mijn verkering voor vertrek al over Dekker verteld, Neerlands hoop in bange wielerdagen.
‘Kan ’ie de Giro winnen?’, vroeg de Engelsman vanaf de bank.
‘Misschien, ooit’, antwoordde ik.
We zochten naar schaduw onder een boom in het park. Ik stak een sigaretje op. Er marcheerde een garnizoen rode mieren voorbij. ‘Il grande Giro, un gran bel Giro...tatatatata’, tetterde het uit de luidsprekers. Een mooi klein circus. Honderd meter verderop passeerden de eerste corridori de finish. Mindere tijdritgoden, maar toch renners van naam en faam, zoals Paolo Fornaciari, Joseba Beloki en Michael Rasmussen. Daar zoefde sprinter Alessandro Petacchi voorbij, snel op weg naar de bus van Fassa Bortolo. In zijn spoor een peloton doldwaze Italiaanse fans. Hollende mannen met fotocamera’s, pennen en papiertjes in de aanslag. ‘Dai Alessandro...’
Aan de meet werd de aandacht intussen opgeëist door Elisa Basso, ‘zus van’ en bij
Thomas ook wel bekend. De hoogblonde seksbom, een voormalig fotomodel en
rondemiss, draaikontte en paradeerde langs het dorstige publiek dat het een lieve lust
was. Met de opgepompte boezem vooruit en de schouders naar achteren, precies zoals
het hoorde. Ik trok de boord van mijn t-shirt omhoog, wierp een stiekeme blik in mijn
eigen decolleté en moest toegeven dat die van mij - alhoewel puur natuur
er tamelijk uitgeblust bijhingen.
Ik hoopte dat Dekker de tijdrit zou winnen, maar hij won niet. Hij werd achtste. Ook knap. Vond ik. Na de meet werd de renner in het Parco delle Cascine omarmd door een groepje Nederlandse fans – maar het konden ook trotse familieleden zijn. Dekker strekte zich als een lange pierwurm uit op de fiets. Het aerodynamische tijdritpak zat hem als gegoten. Prachtig zoals de Nederlandse driekleur het lijf van de nationaal kampioen omspande. Rood-wit-blauw en een paar gesoigneerde, glimmende wielerbenen. Meer, dacht ik, had een mens niet nodig.
Dekker trok de valhelm van zijn kop en streek zijn krullenbol in model. Zo stond ‘ie er weer mooi opgeblonken bij in het Florentijnse stadspark langs de Arno, op dezelfde plek waar wanhopig verslaafde junks ’s nachts een spuit met speed in hun kont zetten en waar hoeren in de bosjes voor een fooi van bil gingen.

De A11 volgend van Florence richting Lucca schoten bordjes met Prato, Pistoia, Montecatini en Altopascio met zo’n honderdveertig kilometer per uur voorbij. Een brullende Vasco Rossi op de radio: ‘Buoni o cattivi!!!!’ Lekker scheuren op de Autostrada.
Ik dacht aan wat Jean Nelissen over Thomas Dekker had gezegd toen we begin maart samen aan tafel schoven bij oud-renner Andrea Carrea in Cassano Spinola, een gehucht tussen Novi Ligure en Castellania. Er werd in de keuken van de voormalige gregario en beste vriend van Fausto Coppi witte wijn geserveerd, veel witte wijn.
Mevrouw Carrea holde van hot naar her, serveerde dolce en nog meer zelfgestookte vino bianco en trok ondertussen wat oude kampioenstruien en sjerpen uit de kast. Jean stond trots met een oude tricolores van Carrea in handen. Ah, daar werd ook de roze trui van de campionissimo zelf uit de mottenballen gevist. Carrea had het wollen tricot in 1949 met goedkeuring van Coppi zelf uit diens valies gegrist en mee naar huis genomen, waar de kostbare relikwie al 57 jaar lang wordt bewaard in een laatje onderin de kast. Mevrouw Carrea hangt het tricot elk jaar een middagje buiten om te luchten. Dan komen de tifosi van heinde en verre om het te zien wapperen in de wind. Echt waar. Er werd al eens vijftigduizend euro voor het shirt geboden. ‘Maar je dacht toch niet dat het tricot te koop was?’, schudde Carrea met zijn hoofd. We hieven het glas. Op Jean, op Andrea, op de vrouw van Andrea, op de Tour-filmpjes van de NOS en op Fausto poverino natuurlijk.
Op een piepklein televisiescherm diende de finale van la Tirreno-Adriatico zich aan, ‘la corsa dei due mari’. Nog meer wijn, nog meer wijn. Jean en Andrea gingen er eens goed voor zitten, voor de massasprint, maar uiteindelijk moest de regisseur van de NOS er aan te pas komen om als eerste de dagwinnaar te herkennen in het feestgedruis aan de meet.
‘Petacchi, Petacchi!!!’, gilde Carrea.
‘No no, Freire. Freire’, verbeterde Jean.
‘Thor Hushovd dus’, zei Pascal Clement droogjes.
De naam Thomas Dekker viel. Ik zei dat ze hem in Italië geweldig ophemelen en dacht aan wat oud-wielrenner Davide Cassani onlangs over Dekker had gezegd. Dat hij over de benen én de hersens van een topper beschikte. ‘Dekker is gedetermineerd, heeft een prachtige aerodynamische zit op de fiets, is een uitstekend tijdrijder en weet zich ook in de bergen behoorlijk te verweren. Over een paar jaar eist hij gegarandeerd een hoofdrol op in de Tour. Voor nu moet hij zijn krachten nog beter leren verdelen, minder op kop rijden’, zei Cassani, tegenwoordig televisiecommentator bij de RAI, in het blad Cycling Pro.
‘Die jongen is vorig jaar als 75ste geëindigd in de Giro. Het lijkt me wat aan de vroege kant voor ophemelen’, zei Jean. ‘Dekker moet zich als ronderenner eerst nog maar eens bewijzen. Vooral bergop.’ Mooi staaltje wielercalvinisme van de Neel en misschien had de nestor nog gelijk ook. De wielerprofessor kon het weten.
Aan de andere kant: wat goed is, komt snel. Dat wist Jean ook. Het is een afgesleten cliché, maar een waarheid als een koe. Wat heette. Vier dagen later won Thomas Dekker de etappekoers Tirreno-Adriatico. Hij was met zijn 21 jaar de op één na jongste winnaar na Beppe Saronni en de derde Nederlander, na Joop Zoetemelk en Erik Dekker. Niet gek, van Thomas.

Dat de samenwerking tussen Thomas en diens Italiaanse trainer, de wereldberoemde wielerwonderdokter Luigi Cecchini, al na drie maanden vruchten zou afwerpen, had Dekker zelf ook niet verwacht. Erop gehoopt had hij wel. Hij mag dan jong en onervaren zijn , gek is hij natuurlijk niet. Hij stuurde zijn manager Jacques Hanegraaf vorig jaar niet voor niets naar Lucca, om een ontmoeting met de kampioenenmaker te arrangeren. Wat Dekker betreft was de beslissing om met Cecchini in zee te gaan, een eenvoudige geweest. Hij had wielrenners als Sörensen, Bartoli, Petacchi en Ullrich toch ook groot gemaakt?
In zijn tweede jaar als prof vroeg Dekker zich na de WK in Madrid af of hij een vijftiende plek wel goed genoeg vond.
Nee dus.
Hij vroeg zich af of hij, Thomas Dekker, de allerbeste wilde worden in zijn vak.
Ja dus. Anders was hij wel schaatser geworden.
Wilde hij, luidde de volgende vraag, de Tour winnen, wereldkampioen worden, een legendarisch wielrenner worden?
Ja, ja, ja!
Ook als dat betekende dat hij zijn koffers, computer, fietsen en andere rotzooi diende in te pakken voor een wielermissie op vijftienhonderd kilometer afstand van familie, vrienden en vriendinnen in het Noord-Hollandse Dirkshorn?
Ja, ook dan.

Gelukkig zag Il Dottore het direct in Tomassino zitten. Sterker, volgens Stefano Cecchini (28), de playboy-zoon van Il Preparatore, kon zijn vader zijn stopwatch niet geloven toen hij Dekker afgelopen najaar voor de allereerste keer klokte bovenop de Monte Serra. Met de WK-kilometers nog in de benen knalde de vermoeide Dekker binnen 18 minuten tegen de favoriete testbult van Cecchini omhoog.
Cecco, die ook Alessandro Petacchi, Damiano Cunego en Jan Ullrich in zijn stal heeft, wist genoeg. ‘Diventera grande, diventera grande’, zei Cecchini tegen zijn jongste zoon. Die wist dat z’n babbo gewoonlijk geen onzin verkocht. Drie maanden later volgde de bevestiging. Dekker liet in januari tijdens zijn tweede test op de Toscaanse berg een tijd van 16 minuten en 30 seconden noteren, amper veertig seconden langzamer dan de snelste ooit, Jan Ullrich, en tien seconden sneller dan de beste tijd van Ivan Basso, de Tourfavoriet.
Het waren mooie rapportcijfers die Dekker en Cecchini steunden in hun overtuiging dat de absolute wielertop op termijn te bereiken valt. ‘En gelukkig klikte het meteen met Cecco. Hij is als een soort vader voor me en ik ben zijn geadopteerde zoon. Elke avond ga ik bij hem thuis eten. Hij heeft een geweldige villa net buiten Lucca. Twintig jaar geleden voor een schijntje gekocht, maar inmiddels een paar miljoen waard. Nee, ik hoef niet meer te bellen om te zeggen dat ik kom. De familie rekent er gewoon op.’

Ja, Dekker weet wat er over zijn 62-jarige goeroe allemaal gezegd en geschreven wordt. Op honderden wielerweblog’s en andere websites wordt niet voor niets heel wat afgediscussieerd over Dekker en zijn dottore. Het gaat over doping en geruchten over doping. Omdat Tyler Hamilton, ook een oud-pupil van Cecchini, in 2004 met te dik bloed werd betrapt. En zo waren er nog wat gevallen waarbij de naam van Cecchini viel. EPO! Daar moest Il Preperatore meer van weten, al werd het bewijs tegen de sportarts nooit geleverd.
Dekker haalde zijn schouders op. Hij kan er niet mee zitten, met al die verdachtmakingen. De renner weet waar hij mee bezig is en wat het doel is. Wat hij wil en wat hij niet wil: de Tour winnen als het kan, zonder doping graag.
‘En Cecco kan me daarbij helpen. Hij is een geweldige trainer’, zei Dekker op een maandagmiddag rond een uur of vier, aan de toog van Bar San Michele, op de hoek van de Via Vittorio Veneto en de Via San Paolini in het centro storico van Lucca.
Twee straten verderop, in de Via di Poggio, liet ik mijn oog een week eerder op een oude tandartsenpraktijk vallen. Een bouwval van tweeënhalve ton, in de straat waar de componist Giacomo Puccini in 1858 werd geboren.
De coureur had er net een pittige training van een paar uur opzitten, maar stond er fris en fruitig bij. Het trainingsbeest trapte hongerig door zoals altijd. Omwentelingen tellen, een tijdritblok zus, wattage zo, vijf minuten rust. En nog een keer. Dekker zette er tot genoegen van Cecchini de turbo op, in tegenstelling tot diens andere pupil: sprintkanon Alessandro Petacchi. ‘Die zet zijn fiets het liefst om het half uur langs de kant van de weg voor een pauze en een cappuccino’, zei Dekker. ‘Maar wel een klasbak. Wint Milaan-San Remo puur op talent.’
Terwijl Dekker zich een weg trapte door het Toscaanse land, volgde de oude Cecchini – in het verleden deelnemer aan de 24 Uur van Le Mans - in zijn Smart, met schema’s en computerprogramma’s bij de hand. ‘Wat niet veel mensen weten is dat Cecco ook vaak meerijdt op de fiets. Die man is 62, maar zo fit als een hoentje. Alleen op de Monte Serra haakt ‘ie soms halverwege af. Dan kom ik hem in de afdaling ergens langs de kant van de weg weer tegen.’
Dekker lachtte zijn voortanden bloot. Ik bestelde een caffè americano, hij een cappuccino. Zonnebril op, zonnebril af. Rinkelende en bliepende mobieltjes in zijn broek- en binnenzak. Een Italiaans en een Nederlands nummer. Hij is pas 21, maar weet zich in de belangstelling van menig topper. Sms’jes van Tom Boonen (‘Supergast, komt met Koninginnedag misschien een dagje naar Amsterdam’), Erik Dekker en Michael Boogerd, zijn maatje, kamergenoot en vriend.
‘Michael zat juichend op de fiets toen ik de Tirreno won. Alsof hij zelf had gewonnen. Prachtig. Michael is een liefhebber, we praten veel over wielrennen. Hij vindt het heel slim dat ik deze stap heb genomen. Hij zegt dat hij tien jaar geleden misschien hetzelfde had moeten doen.’
Bas Giling, renner uit de ploeg van Jan Ullrich belde.
‘Wat ben je aan het doen’, vroeg Giling.
‘Ik ben in Lucca, heb een interviewtje’, antwoordde Dekker.
‘Met wie dan?’
‘Met Renate, ken je die niet?’, zei Dekker teasend.
‘Renate Verbaan van TMF?’, informeerde Giling zeer geïnteresseerd.
‘Nee, niet díe Renate. Maar deze Renate is ook heel leuk’, zei Dekker. ‘En knap! Nou, ciao.’
Terwijl ik afrekende, meldde de volgende beller zich. Manon Colson van Sportweek aan de lijn. Vijf minuten later: Léon de Kort van het AD. Of Thomas de Amstel Gold Race nog ging winnen. Dat zou zomaar kunnen, zei Dekker, ‘want ik heb goeie benen’. Maar hij wilde ook best voor Freire of Boogerd werken. Die hadden dat per slot van rekening ook voor hem gedaan in de Tirreno. Keurig antwoord.
We slenterden de straat op. Dit was Lucca in de lente. Zachte voorjaarsbries, de geur van bloesem hing in de lucht. Kan de jas uit, kan de jas al uit!? Ik observeerde Thomas eens goed. Prachtig zoals hij in al zijn blitsheid door de straten van Lucca schreed, vond ik. Mooie jongensachtige bravoure, al werkt die houding soms ook tégen hem. Dekker weet het. Hij werd al geregeld afgeschilderd als arrogante kwast. Niet dat hij ermee zit. Hij spreekt zijn criticasters over vijf jaar wel. Dan mogen ze hem afrekenen op zijn praatjes, maar nu nog even niet.
Nu wil Dekker vooral genieten. Van het leven, van de sport waar hij zo van houdt, de trainingen én de aandacht. Tuurlijk, dat laatste ook. Mag het? Net nog, toen hij zijn auto parkeerde, kwam er een fan op hem af: ‘Sei tu, Dekker? Dekker sei tu?’ ‘Si si’, antwoordde de renner, hij was het, Dekker. ‘Mooi toch?’ Wie had dat twee jaar geleden kunnen bedenken -behalve Dekker zelf dan?

We liepen door de Via Roma. Schoenenzaken links en rechts. Ondergoed in de etalage van Intimissimi. Ik wees Dekker mijn favoriete koffiebar aan, waar de panettone met Kerst tot aan het plafond toe staat opgestapeld. Slecht voor de lijn, maar niet te versmaden. Hij zag er oogverblindend Italiaans uit in een combinatie van Gucci, Prada en Dolce & Gabbana. Mooie jongen. Dekker ‘il Bello’. Hoezo zeemlederen kruis in een lycra wielerbroek? Trendy jeans met scheuren en schaafplekken zul je bedoelen.
Thomas had het ook wat la moda betreft goed begrepen. Fare la bella figura. Het leven moet af en toe wat worden opgeleukt. Zien en gezien worden: het is een belangrijke Italiaanse regel die ook geldt in het peloton. Hij droeg een stoer leren motorjack in combinatie met een paar fonkelnieuwe sneakers in rood met zwart. Supercool. ‘Prada. Deze week bij Stefano gekocht’, zei hij trots. Over de prijs konden we het maar beter niet hebben. ‘Ik heb tegen mijn moeder gezegd dat dit jekkie driehonderd euro kostte. Vond ze al veel teveel.’
We stapten binnen bij Mignon, de modezaak van Stefano Cecchini, met veel Prada en Dolce & Gabbana in de rekken. Toevallig de favoriete merken van Dekker, dus de verleiding is groot. ‘Gelukkig krijg ik dertig procent korting’. Stefano was onderweg. Dekker trok ondertussen een jeans van D&G uit de schappen, een exclusief model met nikkelen ringen over de gehele lengte in de naad gestanst. ‘Duizend euro, tssss’, fluisterde de renner.
Ik kletste met de verkoopsters in de winkel. Ze zijn op Dekker gesteld. ‘Hij is een buon ragazzo, een goeie jongen’, zei de ene. ‘En hij houdt van la moda’, zei de andere. Dekker haakte in, in een mengelmoes van Engels en gebrekkig Italiaans. Van de winter heeft hij het nog een tijdje geprobeerd met een cursus Italiaans. Thuisstudie via de LOI. Maar dat schoot niet op en toen is hij er maar weer mee opgehouden. Hij is ongeduldig. Nu leert Thomas Italiaans in de dagelijkse praktijk. Net zo makkelijk.
Ah, daar had je Cecchini junior - vroooaaaaaarrrrr - die met zijn nieuwe racemonster, een Porsche Carrera 4S, de Piazza Bernardini opscheurde. Hollandse

Thomas en de Italiaanse playboy zijn de beste vrienden. Het klikte vanaf het allereerste begin, vanaf de dag dat hij in januari zijn intrek nam in hotel Ceasar in de nabijgelegen badplaats Lido di Camaiore. Bijna elke middag na de training zoekt Dekker zijn nieuwe vriend even op in diens modezaak. En dan ouwehoeren ze zomaar wat, passen nieuwe broeken en kletsen over wielrennen, auto’s en meisjes.‘Best handig want Stefano kent alle meisjes uit Lucca’, grinnikte Dekker.
Ze gaan samen geregeld naar bar New York voor een aperitivo. Wijntje voor Stefano, colaatje light voor de sportman. En dan wijst Stefano voor de gein zijn ex’en en nog lopende projecten aan: ‘Die heb ik gehad, die niet, die is getrouwd, die niet, die heeft kinderen, die niet.’ Thomas lacht zich rot om de escapades van de Italiaanse womanizer, maar één ding was hem na een paar maanden wel duidelijk geworden: zo makkelijk ging dat niet, met de Italiaanse dames. ‘Pfff, die zijn maar lastig en ouderwets. Geef mij de meisjes op de kermis in Dirkshorn maar.’
Ze delen de passie voor mooie vrouwen, voor de rest verschillen Thomas en Stefano als dag en nacht. Dekker is van het type niet lullen, maar poetsen. Die heeft thuis in Dirkshorn geleerd dat van hard werken nog nooit iemand is doodgegaan. Stefano hoeft maar met zijn vingers te knippen voor een nieuwe Porsche, een Rolex, een penthouse in Lucca of een eigen modezaak. ‘Nu wil hij weer een nieuwe Ferarri. Cecco heeft ‘nee’ gezegd. Dat gebeurt niet vaak en nu is ie dus boos.’
Stefano is een verwend ventje, dat zag Thomas ook wel. ‘Maar wel één met een hart van goud.’ Pas geleden kwam Stefano met een paar sneakers voor hem aanzetten. Kadootje, zomaar. Had hij speciaal voor Dekker een paar gympies op maat laten maken in een schoenfabriekje in de buurt van Padova. Naar het voorbeeld van een paar Dolce & Gabbana’s, maar dan met zijn eigen achternaam – Dekker - in gouden letters op de zijkant gestikt. Dekker was verguld met het presentje. ‘Vind je het gek?’
Als de jongens samen uit eten gaan, is de rekening al betaald voordat Dekker de kans krijgt zijn portefeuille te pakken. En zo gaat dat al vijf maanden lang. Dekker protesteerde regelmatig, maar weet dat er geen beginnen aan is. Het is wat Italianen onder gastvrijheid verstaan.
Dekker heeft zijn zusje laatst een auto cadeau gedaan voor haar verjaardag. ‘Hebben we dat ding met een enorme strik eromheen voor de deur gezet. Het is een tweedehandsje, maar mijn zus was zo blij als wat. Ik besef dat ik een smak geld verdien voor iemand van eenentwintig, maar het is toch mooi dat ik dit soort dingen voor mijn familie kan doen.’

In restaurant all’Olivo prikten we een half uur later een bordje ravioli weg. ‘Oppassen voor de lijn’, zei de lange darm van één meter tachtig bij zeventig kilo. Ik viel bijna van mijn stoel.
‘Wátte?’
‘Dat zit dus zo’, begon de renner. Ik was met mijn één meter drieënzeventig en drieënzestig kilogram één en al oor. ‘Om in de bergen ook met de besten omhoog te kunnen, moet ik nog drie kilo kwijt. Dat vindt Cecco ook. Ik moet van 70 kilo terug naar 67.’ De woorden van Davide Cassani schoten door mijn hoofd: ‘Bij Dekker is de verhouding lengte, gewicht en kracht uitstékend’. Niet dus, vinden Dekker en dokter Cecchini en die laatste zal het wel weten. Samen streven ze naar meer. Of, beter, naar minder.
‘En waar denk jij die drie kilo nog vanaf te kunnen schrapen’, vroeg ik. Hij trok zijn t-shirt omhoog waardoor een op het oog strakke buik tevoorschijn kwam. Dekker legde zijn vork neer en pakte met links een miniscuul rolletje vet tussen de vingers. ‘Dit kan er dus nog vanaf’, zei Dekker.
Het liep inmiddels tegen zevenen. Een rosso di Montalcino om de zinnen te prikkelen, een colaatje light voor de renner. We zaten eenzaam en alleen aan een tafeltje buiten, in een soort partytent, op precies dezelfde plek waar in november de allereerste ontmoeting tussen Dekker en dottore Cecchini plaatsvond en waar de samenwerking met een goed glas werd beklonken. Dezelfde avond trouwens, probeerde de eigenaar van all’Olivo zijn dochter aan Dekker te koppelen. Nooit weg, een toekomstig Tour–winnaar als schoonzoon, moet de beste man gedacht hebben. Maar mooi dat Dekker daar geen trek in had.
We kregen het tijdens de koffie over de liefde. Smakelijke anecdotes van twee kanten. Nou! Over mijn mannen, zijn vriendinnen. Zijn escapades in hotelkamers, mijn escapades in hotelkamers. Zijn vrijages, de mijne. Ik lachtte om zijn stommiteiten, hij om de mijne.
‘Nééé, hoe kon je dat nou doen?!’
‘Nee, jij dan!’
Twee flapuits aan een tafel. Het was alsof ik met mijn tien jaar jongere, mannelijke evenbeeld aan tafel zat. Alsof ik mijn avonturen met mijn jongste broertje besprak. Geweldige verhalen, vertelde hij. Ik had er de lezers van De Muur een groot plezier mee kunnen doen, maar ik schreef ze niet op. Omdat ik ’t hem zo beloofd had.
‘Een man een vrouw, een woord een woord.’
We spraken over idolen. Het miezerde inmiddels. Regendroppen spetterden tegen het tentdoek, als in een symfonie van Puccini. Dekker vertelde dat hij vroeger geen posters boven zijn bed had hangen, maar dat hij wel fan was van Miguel Indurain. ‘Omdat hij zo’n goeie tijdrijder was. En hij zat mooi op de fiets.’ Coureurs met lange benen, daar hield Thomas van. Ullrich is trouwens zijn favoriete renner uit het huidige peloton, maar liever wint hij natuurlijk zelf.
We begonnen over de toekomst van het wielrennen. Hij zei dat er meer moet worden gedaan om jongeren voor de wielersport te interesseren. ‘Want het wielerpubliek vergrijst’. Ideeën zat. Waarom geen speciaal Tourjournaal bij BNN bijvoorbeeld, door en voor jongeren? ‘Die uitzendingen van vorig jaar tijdens het EK voetbal onder de 21 waren toch hartstikke leuk?’.
De toekomst van het wielrennen? Die zat hier in al zijn jeugdigheid tegenover me aan tafel in een klamme partytent in Lucca. Thomas vroeg om de rekening. Dekkertje, Dekkertje, bad ik ondertussen in gedachten, laat ons - armzalige Hollandse wielerfans - weer hopen, dromen en verlangen. Win, win, win die Tour, verover alle mooie vrouwen ter wereld, treed op in alle Tourjournaals en bewijs het ongelijk van zuurpruimen en pessimisten. Binnenkort worden we buren in Lucca. Ik kan niet wachten.

Friday, July 06, 2007

Franse zomerhit over EPO

Het is zo kort voor de start van le Tour vooral doping waar het om draait. In de kolommen in de krant, debatten op televisie en tijdens hoorzittingen van het een of andere doping-tribunaal waar dan ook in Europa. Wie tekent er wel of niet de anti-dopeverklaring van de UCI, wie verschijnt er morgen wél of niet aan de start van La Grande Boucle in Londen? Piepoli en Mazzoleni in ieder geval niet. Petacchi...si, non, si - NON! - toch zeker nu de Italiaanse sprinter recentelijk net iets teveel toefjes van zijn astma-inhaler heeft opgesnoven. Dom, dom, dom en een typisch gevalletje van eigen schuld dikke bult. Ik had van de niet al te snuggere spurter amper anders verwacht. Gelukkig heeft AleJet genoeg andere tijdsbestedingen. Tussen het voeren van zijn papegaaien, krokodillen en duizendenéén honden en katten door (Petacchi is een enorme dierenvriend), kan hij de komende maand lekker op het strand van Lido di Camaiore gaan liggen. De bovenbast een beetje bijbruinen, met echtgenote Anna-Chiara op een strandbedje ernaast. En laat het zweten in de Tour nu maar lekker aan anderen over.

Dat het stimulerende goedje dezer dagen ook wel eens voor een vrolijke noot zorgt, blijkt wel. De Franse popband Laplage bezingt deze zomer - jawel - EPO in een poging een geweldige hit te scoren. Het opzwepende nummer dat als titel ‘Epo, te quiero’ voert, verwijst uiteraard naar Operacion Puerto, het dopingschandaal rond de Spaanse gynaecoloog Eufemiano Fuentes. Het liedje verhaalt over een wielrenner die de Tour wil winnen zonder zich al teveel in te spannen. In de videoclip zien we daarom een coureur alleen op kop, terwijl een groepje volgers hem op de hielen zit. Terwijl de wielrenner met schijnbaar gemak pedalleert, zingt hij: ‘Oh EPO ik hou zo van jou, dankzij jou zal ik de nummer één zijn’.

Het is niet voor het eerst dat het Franse muzikale duo over sport en aanverwante onderwerpen zingt. Vorig jaar scoorde het bandje al een hit met het nummer ‘Coupe de boule’, over de kopstoot die Zinedine Zidane tijdens de WK-finale uitdeelde aan de Italiaan Marco Materazzi. Van die single werden binnen een paar weken liefst 450.000 exemplaren verkocht. Wie weet waar het EPO-hitje deze zomer toe in staat is? Platenmaatschappijen in Italie, Spanje en Duitsland hebben al interesse getoond om de single in vertaalde versie in eigen land op de markt te brengen.

De video-clip van het nummer 'Epo, te quiero' is te bekijken via de onderstaande link: http://www.youtube.com/watch?v=fiCH64c6KSw

Thursday, July 05, 2007

Sir Paul Smith en de fiets


Het was onlangs een komen en gaan van sportmannen en -vrouwen op de catwalks in Florence en Milaan. Dat is in Italië de gewoonste zaak van de wereld sinds mode-ontwerpers sporthelden hebben ontdekt als dé stijliconen van deze tijd. Niets is te dol. Ze hijsen verdediger Marco Materazzi van Internazionale in een extravagante jas van John Richmond, sturen Gianluca Zambrotta er in blote bast op uit of laten Clarence Seedorf opdraven in een wel erg strakke onderbroek. Paolo Maldini en Cristian Vieri, ook al besmet met het mode-virus, besloten een jaar of wat geleden met een eigen modemerk te beginnen. Prompt dat Sweetyears een enorm succes werd.

Sport sells. Het kan niet op. Dat weet David Beckham als geen ander. Dé metroman van de moderne tijd is al jaren gast op de eerste rij tijdens modeshows van Armani, Gucci of Dolce & Gabbana. Hij verdient meer pecunia als model dan als voetballer. Ook voor Dirk Bikkembergs is voetbalmode al een poos dé essentie van zijn bestaan. De Belgisch ontwerper heeft zijn collectie niet voor niets Sport Couture genoemd. Hij is bovendien eigenaar van een amateurvoetbalclub - Bikkembergs FC Fossombrone. En in de grijzende oud-voetballer Fabrizio Ravanelli weet hij zijn muze. Laura Biagiotti doet het met zwemmers. ‘Sporters hebben charisma, ze zijn mooi en hebben succes behaald door hard te werken. Dat is een uitzonderlijke combinatie die het goed doet’, zo legde de ontwerpster haar keuze uit om oud-Olympisch kampioen Massimiliano Rossolino en wereldkampioen Filippo Magnini de passarella op te sturen.

Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Dat is het natuurlijk niet. Persoonlijk zie ik voetballers nog altijd het liefst op het veld. Kousen opgetrokken, shirt in de broek. En zwemmers horen natuurlijk in het water. Wielrenners waren deze week noch in Milaan noch in Florence op de catwalk te bekennen. Die zijn aan het trainen, dacht ik. Zoals het hoort. Coureurs zijn bepaald geen glamourboys. Ja, vroeger had je Mario Cipollini. Die zat er op de fiets graag mooi opgeblonken bij, in gouden lycra pakken of een overall met zebraprint en bijpassende sokken. De jonge Thomas Dekker steekt zijn voorkeur voor spullen van Prada niet onder stoelen of banken en Peter Post is met afstand de best geklede man uit het peloton. Een absoluut stijlicoon. Die kun je niet tegenkomen zonder hem in het voorbijgaan een compliment te moeten geven voor al wéér een oogverblindende combinatie. Zoals die keer dat ik hem in Antwerpen tegen het lange lijf liep. Post flaneerde door de zaal in een prachtig donkerbruin maatkostuum. Zou het een Paul Smith zijn geweest?

De Engelse designer is een van mijn favoriete ontwerpers. Ik heb ooit eens twee maanden het brood uit mijn mond gespaard om in Antwerpen een zomerjurkje van de meester aan te kunnen schaffen. Ook vriend en collega Wilfried de Jong is fan van de strakgesneden pakken van PS. Die belde me eens op vanuit Londen: ‘Renaat, ik sta hier bij Paul Smith, in Floral Street. Prachtig paars fluwelen pak. In de uitverkoop, maar nog steeds duizend pond. Wat denk je? Doen?’. ‘Altijd doen, Wil. Heb je járen plezier van’, antwoordde ik. Tuut-tuut-tuut. Aan de andere kant werd al afgerekend en ingepakt. Dat Sir Paul Smith een uitstekend mode-ontwerper is, wist ik dus al. Hij werd in 2001 niet voor niets geridderd door de Queen. Dat Sir Paul Smith eigenlijk professional wielrenner had willen worden, dát wist ik niet. Dat nieuwtje las ik recent in de Italiaanse l’Uomo waarin Smith zijn eerste racefiets beschrijft als een jeugdliefde. Het was een rood exemplaar, van Mercian: ‘Zeg maar, de Aston Martin onder de fietsen’. De Mercian kreeg een ere-plaats in de slaapkamer van Smith. Naast het bed. Zo kon de puber tenminste dag en nacht dromen van een mooie wielercarriere, zoals die van zijn helden Coppi en Anquetil. Bijna dagelijks trainde de 17-jarige Smith in de heuvels rond Derby, zijn doel achterna trappend, totdat een ernstig ongeluk de ambitie uiteen deed spatten. Zowel renner als rijwiel in de kreukels. Paul Smith bracht zes maanden in een ziekenhuis door.

Hopelijk is het lot Paul Smith en Mercian anno 2007 gunstiger gezind. In opdracht van fietsenfabrikant Mercian heeft de wielerverliefde Smith zowel een tour- als een trackfiets ontworpen. Allemaal handgemaakte modellen, met ouderwetse toeclips en met streepjes of polkadots op het frame. In roze met geel, groen en turkoois, gelijk de kleuren die we van de pakken van Smith gewend zijn. De juweeltjes zijn in Londen verkrijgbaar in de winkels van de ontwerper zelf. Tussen de maatkostuums, naast de zomerjurkjes, manchetknopen en tegenover de parfum-display. Allerminst voor een peulenschil, maar wel mooi. Over fashion en de fiets gesproken.
Lees meer over Smith's liefde voor de fiets in het Algemeen Dagblad van vandaag. Daarin een uitgebreid interview met de wielerverliefde mode-Koning die zich opmaakt voor de start van de Tour van morgen in zijn woonplaats Londen. http://www.ad.nl/sport/tour/article1484881.ece

Monday, July 02, 2007

Moord en doodslag op de Stelvio

Ik vroeg vanochtend zoals gewoonlijk om de Gazzetta dello Sport in de edicola bij mij om de hoek. Of ik ook zin had in de vierde DVD uit de serie ‘Le grandi salite del ciclismo’ vroeg de eigenaar. Ik bedacht me dat een naslagwerk in kleur en beeld over de mythische Passo dello Stelvio nooit weg was en rekende snel af. 10,99 euro voor de DVD en een euro voor de roze sportkrant. Twee jaar geleden beklom ik de berg zelf. Lopend, dat wel. Vanaf Trafoi in 48 haarspeldbochten richting de top, waar de Banco Popolare di Sondrio op 2758 meter over de hoogst gelegen pinautomaat van Europa beschikt.

Het was op een mooie voorjaarsdag in mei, maar een etmaal voordien sneeuwde het nog. Dikke vlokken dwarrelden uit de lucht en bedekten de bergpas onder een imposante laag sneeuw. Als dat maar goed kwam, dacht ik, nu de Giro in aantocht was. Niet dat Alfred Thöni er zenuwachtig van werd. De boswachter uit Trafoi van het type 'ruwe bolster blanke pit', had het op ‘zijn’ Stilfersjoch wel heftiger meegemaakt. Oh jazeker, ook in mei. Thöni was wel wat gewend. Dat kon je aan zijn gezicht aflezen. Zijn perkament-achtige huid leek wel gezandstraald door de elementen. Felle zon, hagel, sneeuw en wind hadden hun vernietigende werk gedaan. Gespleten lippen en diepe groeven in het gelaat, die nog het meest weghadden van de uitlopers van de Ortler, met zijn 3902 meter veruit de hoogste berg uit het massief.

Thöni zei dat het behoorlijk kon spoken bovenop de Stelvio, een pas die begin 18de eeuw door Ferdinand I werd aangelegd om Wenen met Milaan te verbinden dat toen nog onder Oostenrijks bewind stond. Het was de onvoorspelbare kracht van de natuur, maar daar genoot Thöni juist van. Het liefst in zijn eentje. Dan voelde hij pas hoe klein en nietig de mens eigenlijk was, als je dat vergeleek met de onverwoestbare kracht die een berg als de Ortler uitstraalde. Zo dacht Gustavo Thöni er nu eenmaal over, al zei de introverte boswachter dat niet met zoveel woorden. Dat wat eruit kwam, ging overigens in het Duits in plaats van het Italiaans. En ook dat gaf niks. Ze voelden zich hier in de Alto Adige nu eenmaal meer Oostenrijker dan Italiaan. Dat is helemaal niet gek. Tot 1918 maakte de autonome provincie deel uit van het Oostenrijkse Zuid-Tirol, maar tijdens het landje pik van net na de Eerste Wereldoorlog, werd de streek door de Italianen ingelijfd. Dat ging niet van harte. De inwoners van de provincie hebben zich immer tegen de annexatie verzet. Ook al smeet Benito Mussolini er tijdens zijn fascistische bewind een indrukwekkende en onderdrukkende Italianiseringspolitiek tegenaan. Het Duits als voertaal werd bij wet verboden en plaats- en straatnamen werden naar het Italiaans vertaald. En als je het er niet mee eens was, dan hoepelde je maar op naar Hitler’s Derde Rijk, zo oordeelde il Duce en dat was precies wat ongeveer vijfenzeventigduizend Zuid-Tirolers deden. Ze emigreerden naar gebieden in Duitsland en Oostenrijk, al keerde een derde na de Tweede Wereldoorlog weer naar Alto Adige terug. Veel is er sindsdien in de gevoel- en belevingswereld van de gemiddelde Zuid-Tiroler niet veranderd. De voertaal is nog altijd Duits en veel ‘Italianen’ uit de streek voelen zich tijdens EK’s en WK’s meer supporter van Oostenrijk of Duitsland dan van de squadra azzurra. Ook Alfred Thöni schuift anno 2007 liever aan voor een knödel dan voor een bordje pasta.

Terug naar mei 2005 toen Alfred (overigens de broer van viervoudig ‘Italiaans’ wereld- én Olympisch kampioen skieën Gustav Thöni) rond het middaguur de pas besloot af te sluiten in verband met dreigend lawinegevaar. En daar zat ik dan, met al mijn goede bedoelingen voor een mooi sfeerverhaal voor het Algemeen Dagblad. Aan de bar van hotel Tannenheim in Trafoi. Ik bestelde wat te drinken terwijl Thöni achter het stuur van zijn sneeuwschuiver kroop om als de wiedeweerga de driemeter hoge muur van sneeuw uit de weg te ruimen. Ondertussen cirkelde een steenarend op honderd meter hoogte in de lucht. Totdat de boswachter wat extra explosieven het heelal inschoot om een sneeuwverschuiving te veroorzaken. De marmotten sprongen alle kanten op. ‘Dat moet dan maar voor een keer’, zei de staatsbosbeheerder. ‘De koers moet hoe dan ook doorgaan, we hebben al zo lang op de renners gewacht…’.
Al wekenlang maakte Trafoi zich op voor de doorkomst van de roze ronde. Straten werden aangeveegd, kussens in de hotels voor de laatste keer opgeschud en met man en macht werd aan de herbestrating van de SS38 gewerkt. Zo werkte dat als de Giro voorbij kwam. Dan kon er opeens van álles. Jarenlang hadden de inwoners van het bergdorp bij de gemeente om een nieuwe laag asfalt gezeurd maar steeds was het antwoord van de overheid 'nee' geweest. Totdat de directie van de Giro de Stelvio weer eens besloot op te nemen in het parkoers. Ineens waren lokale bestuurders er als de kippen bij om een subsidie hier of daar uit te loven. Want als de koers je berg aandeed, wilde je er als provincie wel goed opstaan natuurlijk. Met aangeharkte voor- en achtertuinen, wapperende vlaggen en wimpels en een paar verse witte strepen op een nieuw wegdek. Toegestroomde toeristen brachten vanzelf weer geld in het laatje.

De opwinding hing in Trafoi dus al dagen - wat? - het hing al weken in de lucht, al werd het verlangen naar de koers overschaduwd vanwege het overlijden van alpinist Christian Küntner, een lokale held uit Prato allo Stelvio. De bergbeklimmer kwam de week ervoor zomaar om het leven toen hij in de Himalaya werd meegesleurd door een allesverslindende lawine. Dat was verdrietig zat. Aan de andere kant: de dood lag in de bergen altijd op de loer. Dat hoefde je een inwoner van Trafoi niet uit te leggen. Ook op de Stelvio kwamen regelmatig mensen om het leven. Ze kukelden in het ravijn, belanden in een spleet van de gletsjer of vielen tijdens de een of andere toertocht gewoon dood van de fiets. Vorig jaar nog stierven twee wielertoeristen in het zadel. Pats-boem. Hartaanval. Dood . Eén van de slachtoffers stierf in de helicopter onderweg naar het ziekenhuis. Thöni zat naast hem toen het gebeurde. De fietser was pas dertig jaar oud. Hij overleed hoog in de lucht. Thöni had er het best moeilijk mee gehad. Zo jong als die knaap nog was.

Als de slachtoffers geen natuurlijk dood stierven, dan kon je ze nog altijd zelf de nek omdraaien. Dat was precies wat de veertigjarige Fransman Henry Perreau de Tourville op 16 juli 1876 met zijn Britse echtgenote Madaleine Miller deed. Het blijft 131 jaar later gissen naar het motief. Hield sexy Madaleine er in het struikgewas op de Stelvio een hete affaire met één van Alfred Thöni’s voorgangers op na? Of was het haar echtgenoot Henry Perreau de Tourville zélf die vanwege een plotselinge verliefdheid op een hete Tiroler boerenmeid van Madaleine af wilde? Feit is dat Henry op een mooie zomerdag in juli zijn echtgenote wurgde en haar levenloze lichaam in het ravijn kieperde, waar het werd aangevreten door hongerige ratten en marmotten. Een oplettende boer uit Trafoi echter, had het spektakel vanachter een boom gade geslagen toen hij zijn schapen voor een rondje nam. De contadino kon zodoende tijdens het proces getuigen hoe de Fransman het lijk van zijn vrouw over de reling had geduwd. Perreau de Tourville werd uiteindelijk ter dood veroordeeld, een straf die later werd omgezet in levenslang. In de buurt van Hotel Sottostelvio, op een plek langs het parkoers waar de renners gewoonlijk al diep in het rood trappen, houdt een marmeren gedenksteen de herinnering aan Madaleine Miller levend en nog jaarlijks bezoeken met name Engelse toeristen de plek van de moord.

Voor fietsen en moord en doodslag was de Stelvio oorspronkelijk niet bedoeld. De Passo (of Stilfersjoch in het Duits) werd tussen 1820 en 1825 uit het bergmassief gebikt om het ontoegankelijke berggebied tussen Oostenrijk en Italië beter te ontsluiten voor verkeer per paard en wagen. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd er bovendien flink geknokt, omdat de pas zich nu eenmaal op een strategisch belangrijk punt bevond. Begin vorige eeuw scheurden de eerste auto’s over de top en ook tegenwoordig gebruiken autofabrikanten als Opel, BMW en Maserati de steile afdaling voor hun remtest. De SS38 voert van Prato allo Stelvio naar Bormio. De klim naar de top meet vanaf Prato 24,7 kilometer en kent een gemiddeld stijgingspercentage van rond de acht procent, met af en toe een uitschieter naar boven. Dat is veel minder steil dan de hellingen van de Mortirolo en de Zoncolan, maar het zijn vooral de 48 bochten die de renners doen happen naar adem. Vooral de kilometers bergop tussen Trafoi en Hotel Sottostelvio zijn moordend. De serpent-achtige bochten zijn er haarscherp en de hoeveelheid zuurstof in de lucht neemt in razendtempo af. Op de Stelvio worden namen gevestigd en reputaties gebroken. Eddy Merckx peddelde er ooit als eerste naar boven, net als Felice Gimondi, Bernard Hinault en natuurlijk de campionissimo zelf: Fausto Coppi. De doorkomst bovenop de pas is naar de kampioen der kampioenen vernoemd (Cima Coppi) en zijn beeltenis is er in brons gegoten. Er bestaat een fantastische foto van de etappe van 1953, toen de 36ste Giro d’Italia de Stelvio voor het eerst aandeed. Het beeld van een verbeten Coppi die in z’n eentje tegen de Stelvio opbeukt. De boomgrens is al lang gepasseerd als de frêle kampioen zich een weg baant door een muur van sneeuw, met een koersauto als eenzame volger. Pasquale Fornara, Ginetaccio Bartali, Nino Defilippis en de Zwitser Hugo Koblet zijn dan al lang geklopt. Coppi passeert die dag als eerste de top van de Stelvio, neemt aan de meet in Bormio het roze over van ‘mooie’ Hugo en wint een dag later de Giro in Milaan.

Elisabetta Tschenett, een pronte Trafoi-aanse van 72, en haar man Giancarlo stonden die dag langs de kant van de weg. De eigenaresse van de buurtsuper moedigde Faustino hartstochtelijk aan. ‘Fausto povero. Hij was zó mager en dan dat spitse gezicht. Ik was bang dat hij een longontsteking zou oplopen. Maar denk je dat Coppi vrees had? Tot aan zijn knieën stond hij in de sneeuw. En gewoon doortrappen he?!’ Het waren de jaren vijftig, toen het leven nog goed, mooi en zóveel beter was. Tenminste, zo dacht Elisabetta erover. Italië had de oorlog nog in de benen en wielrenners waren volgens haar nog mannen van staal, die zich op ongeasfalteerde paden een weg omhoog vochten door de modder en de sneeuw. Op zoek naar eerherstel, op jacht naar een beter bestaan. Ellende was de beste doping die je je als coureur kon wensen. Een flinke bistecca of een paar vlezige plakken salami op z'n tijd, wilde ook helpen. Wielrennen was nog volksport nummer één. Wie had het over calcio? Stond er een etappe over de Stelvio op stapel, dan kwamen de tifosi van heinde en ver. Tschenett: ‘Ik heb mensen ontmoet die speciaal uit Napels kwamen. Die waren soms wel twee dagen onderweg’.

Het is de ongelooflijke aantrekkingskracht van een dodelijke klim, waar al heel wat renners zich op stuk beten. Twee jaar geleden stortte wielrenner Ivan Basso geweldig in. De drager van de roze trui, in welke renner de gemiddelde Italiaan toen nog een rotsvast vertrouwen had, zat op de flanken van de Stelvio trillend, bevend en kotsend van ellende in het zadel. In de buurt van hotel Tannenheim liep het hem letterlijk dun door de broek. Voor de objectieve toeschouwer was het een scene om nooit te vergeten. Dít, wat zich hier voor het oog voltrok, was afzien op zijn best. Lijden zoals lijden bedoel was. José Rujano won die dag de etappe, Basso verloor de Giro. Ik bekeek de beelden vandaag opnieuw, dankzij de DVD van de Gazzetta. Mooi filmmateriaal. Nou! Van Coppi, van Eddy Merckx en van Basso, de man die onlangs bekende wél van plan te zijn geweest om EPO te gebruiken, maar het uiteindelijk tóch maar niet deed. Je reinste lariekoek natuurlijk, maar als je de beelden van de totaal uitgewoonde en uitgemergelde Basso zo bekeek, kon je je afvragen of hij niet beter tóch had kunnen pakken?

Blunder Albers


Formule-1 coureur Christijan Albers komt er vandaag in de Gazzetta dello Sport maar bekaaid vanaf. Albers wordt in de statistieken met een beschamende '3' beloond nadat hij dit weekend tijdens de Grand Prix van Magny Cours te vroeg opschakelde tijdens de pitstop en zodoende de brandstofslang achter zijn Spyker aan kreeg. Levensgevaarlijke toestanden, een blunder van jewelste. Hoe het commentaar in het race-verslag van de Gazzetta verder luidde? 'Hij (Albers) opende het weekend door voor de zoveelste keer dit seizoen een bolide de vernieling in te rijden. Hij sloot op 'waardige' wijze af door de brandstofslang los te rukken. Eén advies: het is wellicht beter om aan het einde van dit seizoen niet om contractverlenging te vragen'.