Tuesday, July 10, 2007

De Tour win je in Toscane


Thomas Dekker is na drie dagen Tour de hoogstgenoteerde Nederlander (11de) in het klassement. Vorig jaar zomer werd van de auteur van pastasport een portret over 'Dekkertje, Dekkertje' gepubliceerd in wielertijdschrift De Muur, een verhaal dat ging over dromen, verlangens, meisjes en mode. Parijs is nog ver, toch achtte pastasport de tijd rijp voor een her-publicatie. Want wie weet gaat 'Dekkertje, Dekkertje' nog voor een verassing zorgen.

De Tour win je in Toscane

Het was een maand na la Tirreno Adriatico, twee dagen na de Ronde van Baskenland, de dag na Parijs-Roubaix, een week vóór de Amstel Gold Race en over drie maanden zou de Tour beginnen, de 93ste, maar zíjn langverwachte en gedroomde eerste keer.
Thomas Dekker aan de telefoon. Ik belde vanuit Florence, hij nam op in zijn hotelkamer in Lido di Camaiore.
‘Hoe is het?’, vroeg ik.
‘Goed.’
‘Hoe was het in de Ronde van Baskenland?’
‘Mwoah. Geen goeie benen, geen motivatie.’
‘Oh?’
‘Ik ben blij dat ik weer terug ben in Toscane.’
‘Ja?’
‘Spaans eten, ik vind het niks. Geef mij maar Italië. Ik woon hier pas een paar maanden maar Toscane, dat voelt echt al als thuiskomen. Mooi hè?’
‘Ja, man.’
Hij zei dat hij zich in Toscane wil gaan vestigen, dat hij een huis wil kopen. Ik vroeg waar.
‘In Lucca’, antwoordde hij.
‘Dat is toevallig, ik ook’, zei ik.
‘Worden we buren.’
‘Ja, worden we buren.’
‘Gaan we samen op huizenjacht!’
‘Renate en Thomas in Lucca. Niet gek.’
Cippolini woont ook in Lucca, zei ik. En Bjarne Riis, zei hij. En Cecchini natuurlijk. Ik vroeg of hij dan bij mij op de pasta komt.
‘Ja, want ik kook niet.’
We spraken af voor later die middag, een ontmoeting aan de voet van de Chiesa di San Michele, in het godvergeten mooie Lucca.
Maar eerst moest Thomas trainen.

Het is nu bijna een jaar geleden dat ik mijn verkering aan zijn bleke Britse armpjes meesleurde naar het Parco delle Cascine, voor de finale van de 8ste etappe in de Giro d’Italia van 2005, een tijdrit over vijfenveertig kilometer van Lamporecchio, woonplaats van wielerheld Andrea Tafi, via Vinci, geboortedorp van Renaissancegenie Leonardo, naar mijn eigen woonplaats Florence. Ik had mijn verkering voor vertrek al over Dekker verteld, Neerlands hoop in bange wielerdagen.
‘Kan ’ie de Giro winnen?’, vroeg de Engelsman vanaf de bank.
‘Misschien, ooit’, antwoordde ik.
We zochten naar schaduw onder een boom in het park. Ik stak een sigaretje op. Er marcheerde een garnizoen rode mieren voorbij. ‘Il grande Giro, un gran bel Giro...tatatatata’, tetterde het uit de luidsprekers. Een mooi klein circus. Honderd meter verderop passeerden de eerste corridori de finish. Mindere tijdritgoden, maar toch renners van naam en faam, zoals Paolo Fornaciari, Joseba Beloki en Michael Rasmussen. Daar zoefde sprinter Alessandro Petacchi voorbij, snel op weg naar de bus van Fassa Bortolo. In zijn spoor een peloton doldwaze Italiaanse fans. Hollende mannen met fotocamera’s, pennen en papiertjes in de aanslag. ‘Dai Alessandro...’
Aan de meet werd de aandacht intussen opgeëist door Elisa Basso, ‘zus van’ en bij
Thomas ook wel bekend. De hoogblonde seksbom, een voormalig fotomodel en
rondemiss, draaikontte en paradeerde langs het dorstige publiek dat het een lieve lust
was. Met de opgepompte boezem vooruit en de schouders naar achteren, precies zoals
het hoorde. Ik trok de boord van mijn t-shirt omhoog, wierp een stiekeme blik in mijn
eigen decolleté en moest toegeven dat die van mij - alhoewel puur natuur
er tamelijk uitgeblust bijhingen.
Ik hoopte dat Dekker de tijdrit zou winnen, maar hij won niet. Hij werd achtste. Ook knap. Vond ik. Na de meet werd de renner in het Parco delle Cascine omarmd door een groepje Nederlandse fans – maar het konden ook trotse familieleden zijn. Dekker strekte zich als een lange pierwurm uit op de fiets. Het aerodynamische tijdritpak zat hem als gegoten. Prachtig zoals de Nederlandse driekleur het lijf van de nationaal kampioen omspande. Rood-wit-blauw en een paar gesoigneerde, glimmende wielerbenen. Meer, dacht ik, had een mens niet nodig.
Dekker trok de valhelm van zijn kop en streek zijn krullenbol in model. Zo stond ‘ie er weer mooi opgeblonken bij in het Florentijnse stadspark langs de Arno, op dezelfde plek waar wanhopig verslaafde junks ’s nachts een spuit met speed in hun kont zetten en waar hoeren in de bosjes voor een fooi van bil gingen.

De A11 volgend van Florence richting Lucca schoten bordjes met Prato, Pistoia, Montecatini en Altopascio met zo’n honderdveertig kilometer per uur voorbij. Een brullende Vasco Rossi op de radio: ‘Buoni o cattivi!!!!’ Lekker scheuren op de Autostrada.
Ik dacht aan wat Jean Nelissen over Thomas Dekker had gezegd toen we begin maart samen aan tafel schoven bij oud-renner Andrea Carrea in Cassano Spinola, een gehucht tussen Novi Ligure en Castellania. Er werd in de keuken van de voormalige gregario en beste vriend van Fausto Coppi witte wijn geserveerd, veel witte wijn.
Mevrouw Carrea holde van hot naar her, serveerde dolce en nog meer zelfgestookte vino bianco en trok ondertussen wat oude kampioenstruien en sjerpen uit de kast. Jean stond trots met een oude tricolores van Carrea in handen. Ah, daar werd ook de roze trui van de campionissimo zelf uit de mottenballen gevist. Carrea had het wollen tricot in 1949 met goedkeuring van Coppi zelf uit diens valies gegrist en mee naar huis genomen, waar de kostbare relikwie al 57 jaar lang wordt bewaard in een laatje onderin de kast. Mevrouw Carrea hangt het tricot elk jaar een middagje buiten om te luchten. Dan komen de tifosi van heinde en verre om het te zien wapperen in de wind. Echt waar. Er werd al eens vijftigduizend euro voor het shirt geboden. ‘Maar je dacht toch niet dat het tricot te koop was?’, schudde Carrea met zijn hoofd. We hieven het glas. Op Jean, op Andrea, op de vrouw van Andrea, op de Tour-filmpjes van de NOS en op Fausto poverino natuurlijk.
Op een piepklein televisiescherm diende de finale van la Tirreno-Adriatico zich aan, ‘la corsa dei due mari’. Nog meer wijn, nog meer wijn. Jean en Andrea gingen er eens goed voor zitten, voor de massasprint, maar uiteindelijk moest de regisseur van de NOS er aan te pas komen om als eerste de dagwinnaar te herkennen in het feestgedruis aan de meet.
‘Petacchi, Petacchi!!!’, gilde Carrea.
‘No no, Freire. Freire’, verbeterde Jean.
‘Thor Hushovd dus’, zei Pascal Clement droogjes.
De naam Thomas Dekker viel. Ik zei dat ze hem in Italië geweldig ophemelen en dacht aan wat oud-wielrenner Davide Cassani onlangs over Dekker had gezegd. Dat hij over de benen én de hersens van een topper beschikte. ‘Dekker is gedetermineerd, heeft een prachtige aerodynamische zit op de fiets, is een uitstekend tijdrijder en weet zich ook in de bergen behoorlijk te verweren. Over een paar jaar eist hij gegarandeerd een hoofdrol op in de Tour. Voor nu moet hij zijn krachten nog beter leren verdelen, minder op kop rijden’, zei Cassani, tegenwoordig televisiecommentator bij de RAI, in het blad Cycling Pro.
‘Die jongen is vorig jaar als 75ste geëindigd in de Giro. Het lijkt me wat aan de vroege kant voor ophemelen’, zei Jean. ‘Dekker moet zich als ronderenner eerst nog maar eens bewijzen. Vooral bergop.’ Mooi staaltje wielercalvinisme van de Neel en misschien had de nestor nog gelijk ook. De wielerprofessor kon het weten.
Aan de andere kant: wat goed is, komt snel. Dat wist Jean ook. Het is een afgesleten cliché, maar een waarheid als een koe. Wat heette. Vier dagen later won Thomas Dekker de etappekoers Tirreno-Adriatico. Hij was met zijn 21 jaar de op één na jongste winnaar na Beppe Saronni en de derde Nederlander, na Joop Zoetemelk en Erik Dekker. Niet gek, van Thomas.

Dat de samenwerking tussen Thomas en diens Italiaanse trainer, de wereldberoemde wielerwonderdokter Luigi Cecchini, al na drie maanden vruchten zou afwerpen, had Dekker zelf ook niet verwacht. Erop gehoopt had hij wel. Hij mag dan jong en onervaren zijn , gek is hij natuurlijk niet. Hij stuurde zijn manager Jacques Hanegraaf vorig jaar niet voor niets naar Lucca, om een ontmoeting met de kampioenenmaker te arrangeren. Wat Dekker betreft was de beslissing om met Cecchini in zee te gaan, een eenvoudige geweest. Hij had wielrenners als Sörensen, Bartoli, Petacchi en Ullrich toch ook groot gemaakt?
In zijn tweede jaar als prof vroeg Dekker zich na de WK in Madrid af of hij een vijftiende plek wel goed genoeg vond.
Nee dus.
Hij vroeg zich af of hij, Thomas Dekker, de allerbeste wilde worden in zijn vak.
Ja dus. Anders was hij wel schaatser geworden.
Wilde hij, luidde de volgende vraag, de Tour winnen, wereldkampioen worden, een legendarisch wielrenner worden?
Ja, ja, ja!
Ook als dat betekende dat hij zijn koffers, computer, fietsen en andere rotzooi diende in te pakken voor een wielermissie op vijftienhonderd kilometer afstand van familie, vrienden en vriendinnen in het Noord-Hollandse Dirkshorn?
Ja, ook dan.

Gelukkig zag Il Dottore het direct in Tomassino zitten. Sterker, volgens Stefano Cecchini (28), de playboy-zoon van Il Preparatore, kon zijn vader zijn stopwatch niet geloven toen hij Dekker afgelopen najaar voor de allereerste keer klokte bovenop de Monte Serra. Met de WK-kilometers nog in de benen knalde de vermoeide Dekker binnen 18 minuten tegen de favoriete testbult van Cecchini omhoog.
Cecco, die ook Alessandro Petacchi, Damiano Cunego en Jan Ullrich in zijn stal heeft, wist genoeg. ‘Diventera grande, diventera grande’, zei Cecchini tegen zijn jongste zoon. Die wist dat z’n babbo gewoonlijk geen onzin verkocht. Drie maanden later volgde de bevestiging. Dekker liet in januari tijdens zijn tweede test op de Toscaanse berg een tijd van 16 minuten en 30 seconden noteren, amper veertig seconden langzamer dan de snelste ooit, Jan Ullrich, en tien seconden sneller dan de beste tijd van Ivan Basso, de Tourfavoriet.
Het waren mooie rapportcijfers die Dekker en Cecchini steunden in hun overtuiging dat de absolute wielertop op termijn te bereiken valt. ‘En gelukkig klikte het meteen met Cecco. Hij is als een soort vader voor me en ik ben zijn geadopteerde zoon. Elke avond ga ik bij hem thuis eten. Hij heeft een geweldige villa net buiten Lucca. Twintig jaar geleden voor een schijntje gekocht, maar inmiddels een paar miljoen waard. Nee, ik hoef niet meer te bellen om te zeggen dat ik kom. De familie rekent er gewoon op.’

Ja, Dekker weet wat er over zijn 62-jarige goeroe allemaal gezegd en geschreven wordt. Op honderden wielerweblog’s en andere websites wordt niet voor niets heel wat afgediscussieerd over Dekker en zijn dottore. Het gaat over doping en geruchten over doping. Omdat Tyler Hamilton, ook een oud-pupil van Cecchini, in 2004 met te dik bloed werd betrapt. En zo waren er nog wat gevallen waarbij de naam van Cecchini viel. EPO! Daar moest Il Preperatore meer van weten, al werd het bewijs tegen de sportarts nooit geleverd.
Dekker haalde zijn schouders op. Hij kan er niet mee zitten, met al die verdachtmakingen. De renner weet waar hij mee bezig is en wat het doel is. Wat hij wil en wat hij niet wil: de Tour winnen als het kan, zonder doping graag.
‘En Cecco kan me daarbij helpen. Hij is een geweldige trainer’, zei Dekker op een maandagmiddag rond een uur of vier, aan de toog van Bar San Michele, op de hoek van de Via Vittorio Veneto en de Via San Paolini in het centro storico van Lucca.
Twee straten verderop, in de Via di Poggio, liet ik mijn oog een week eerder op een oude tandartsenpraktijk vallen. Een bouwval van tweeënhalve ton, in de straat waar de componist Giacomo Puccini in 1858 werd geboren.
De coureur had er net een pittige training van een paar uur opzitten, maar stond er fris en fruitig bij. Het trainingsbeest trapte hongerig door zoals altijd. Omwentelingen tellen, een tijdritblok zus, wattage zo, vijf minuten rust. En nog een keer. Dekker zette er tot genoegen van Cecchini de turbo op, in tegenstelling tot diens andere pupil: sprintkanon Alessandro Petacchi. ‘Die zet zijn fiets het liefst om het half uur langs de kant van de weg voor een pauze en een cappuccino’, zei Dekker. ‘Maar wel een klasbak. Wint Milaan-San Remo puur op talent.’
Terwijl Dekker zich een weg trapte door het Toscaanse land, volgde de oude Cecchini – in het verleden deelnemer aan de 24 Uur van Le Mans - in zijn Smart, met schema’s en computerprogramma’s bij de hand. ‘Wat niet veel mensen weten is dat Cecco ook vaak meerijdt op de fiets. Die man is 62, maar zo fit als een hoentje. Alleen op de Monte Serra haakt ‘ie soms halverwege af. Dan kom ik hem in de afdaling ergens langs de kant van de weg weer tegen.’
Dekker lachtte zijn voortanden bloot. Ik bestelde een caffè americano, hij een cappuccino. Zonnebril op, zonnebril af. Rinkelende en bliepende mobieltjes in zijn broek- en binnenzak. Een Italiaans en een Nederlands nummer. Hij is pas 21, maar weet zich in de belangstelling van menig topper. Sms’jes van Tom Boonen (‘Supergast, komt met Koninginnedag misschien een dagje naar Amsterdam’), Erik Dekker en Michael Boogerd, zijn maatje, kamergenoot en vriend.
‘Michael zat juichend op de fiets toen ik de Tirreno won. Alsof hij zelf had gewonnen. Prachtig. Michael is een liefhebber, we praten veel over wielrennen. Hij vindt het heel slim dat ik deze stap heb genomen. Hij zegt dat hij tien jaar geleden misschien hetzelfde had moeten doen.’
Bas Giling, renner uit de ploeg van Jan Ullrich belde.
‘Wat ben je aan het doen’, vroeg Giling.
‘Ik ben in Lucca, heb een interviewtje’, antwoordde Dekker.
‘Met wie dan?’
‘Met Renate, ken je die niet?’, zei Dekker teasend.
‘Renate Verbaan van TMF?’, informeerde Giling zeer geïnteresseerd.
‘Nee, niet díe Renate. Maar deze Renate is ook heel leuk’, zei Dekker. ‘En knap! Nou, ciao.’
Terwijl ik afrekende, meldde de volgende beller zich. Manon Colson van Sportweek aan de lijn. Vijf minuten later: Léon de Kort van het AD. Of Thomas de Amstel Gold Race nog ging winnen. Dat zou zomaar kunnen, zei Dekker, ‘want ik heb goeie benen’. Maar hij wilde ook best voor Freire of Boogerd werken. Die hadden dat per slot van rekening ook voor hem gedaan in de Tirreno. Keurig antwoord.
We slenterden de straat op. Dit was Lucca in de lente. Zachte voorjaarsbries, de geur van bloesem hing in de lucht. Kan de jas uit, kan de jas al uit!? Ik observeerde Thomas eens goed. Prachtig zoals hij in al zijn blitsheid door de straten van Lucca schreed, vond ik. Mooie jongensachtige bravoure, al werkt die houding soms ook tégen hem. Dekker weet het. Hij werd al geregeld afgeschilderd als arrogante kwast. Niet dat hij ermee zit. Hij spreekt zijn criticasters over vijf jaar wel. Dan mogen ze hem afrekenen op zijn praatjes, maar nu nog even niet.
Nu wil Dekker vooral genieten. Van het leven, van de sport waar hij zo van houdt, de trainingen én de aandacht. Tuurlijk, dat laatste ook. Mag het? Net nog, toen hij zijn auto parkeerde, kwam er een fan op hem af: ‘Sei tu, Dekker? Dekker sei tu?’ ‘Si si’, antwoordde de renner, hij was het, Dekker. ‘Mooi toch?’ Wie had dat twee jaar geleden kunnen bedenken -behalve Dekker zelf dan?

We liepen door de Via Roma. Schoenenzaken links en rechts. Ondergoed in de etalage van Intimissimi. Ik wees Dekker mijn favoriete koffiebar aan, waar de panettone met Kerst tot aan het plafond toe staat opgestapeld. Slecht voor de lijn, maar niet te versmaden. Hij zag er oogverblindend Italiaans uit in een combinatie van Gucci, Prada en Dolce & Gabbana. Mooie jongen. Dekker ‘il Bello’. Hoezo zeemlederen kruis in een lycra wielerbroek? Trendy jeans met scheuren en schaafplekken zul je bedoelen.
Thomas had het ook wat la moda betreft goed begrepen. Fare la bella figura. Het leven moet af en toe wat worden opgeleukt. Zien en gezien worden: het is een belangrijke Italiaanse regel die ook geldt in het peloton. Hij droeg een stoer leren motorjack in combinatie met een paar fonkelnieuwe sneakers in rood met zwart. Supercool. ‘Prada. Deze week bij Stefano gekocht’, zei hij trots. Over de prijs konden we het maar beter niet hebben. ‘Ik heb tegen mijn moeder gezegd dat dit jekkie driehonderd euro kostte. Vond ze al veel teveel.’
We stapten binnen bij Mignon, de modezaak van Stefano Cecchini, met veel Prada en Dolce & Gabbana in de rekken. Toevallig de favoriete merken van Dekker, dus de verleiding is groot. ‘Gelukkig krijg ik dertig procent korting’. Stefano was onderweg. Dekker trok ondertussen een jeans van D&G uit de schappen, een exclusief model met nikkelen ringen over de gehele lengte in de naad gestanst. ‘Duizend euro, tssss’, fluisterde de renner.
Ik kletste met de verkoopsters in de winkel. Ze zijn op Dekker gesteld. ‘Hij is een buon ragazzo, een goeie jongen’, zei de ene. ‘En hij houdt van la moda’, zei de andere. Dekker haakte in, in een mengelmoes van Engels en gebrekkig Italiaans. Van de winter heeft hij het nog een tijdje geprobeerd met een cursus Italiaans. Thuisstudie via de LOI. Maar dat schoot niet op en toen is hij er maar weer mee opgehouden. Hij is ongeduldig. Nu leert Thomas Italiaans in de dagelijkse praktijk. Net zo makkelijk.
Ah, daar had je Cecchini junior - vroooaaaaaarrrrr - die met zijn nieuwe racemonster, een Porsche Carrera 4S, de Piazza Bernardini opscheurde. Hollandse

Thomas en de Italiaanse playboy zijn de beste vrienden. Het klikte vanaf het allereerste begin, vanaf de dag dat hij in januari zijn intrek nam in hotel Ceasar in de nabijgelegen badplaats Lido di Camaiore. Bijna elke middag na de training zoekt Dekker zijn nieuwe vriend even op in diens modezaak. En dan ouwehoeren ze zomaar wat, passen nieuwe broeken en kletsen over wielrennen, auto’s en meisjes.‘Best handig want Stefano kent alle meisjes uit Lucca’, grinnikte Dekker.
Ze gaan samen geregeld naar bar New York voor een aperitivo. Wijntje voor Stefano, colaatje light voor de sportman. En dan wijst Stefano voor de gein zijn ex’en en nog lopende projecten aan: ‘Die heb ik gehad, die niet, die is getrouwd, die niet, die heeft kinderen, die niet.’ Thomas lacht zich rot om de escapades van de Italiaanse womanizer, maar één ding was hem na een paar maanden wel duidelijk geworden: zo makkelijk ging dat niet, met de Italiaanse dames. ‘Pfff, die zijn maar lastig en ouderwets. Geef mij de meisjes op de kermis in Dirkshorn maar.’
Ze delen de passie voor mooie vrouwen, voor de rest verschillen Thomas en Stefano als dag en nacht. Dekker is van het type niet lullen, maar poetsen. Die heeft thuis in Dirkshorn geleerd dat van hard werken nog nooit iemand is doodgegaan. Stefano hoeft maar met zijn vingers te knippen voor een nieuwe Porsche, een Rolex, een penthouse in Lucca of een eigen modezaak. ‘Nu wil hij weer een nieuwe Ferarri. Cecco heeft ‘nee’ gezegd. Dat gebeurt niet vaak en nu is ie dus boos.’
Stefano is een verwend ventje, dat zag Thomas ook wel. ‘Maar wel één met een hart van goud.’ Pas geleden kwam Stefano met een paar sneakers voor hem aanzetten. Kadootje, zomaar. Had hij speciaal voor Dekker een paar gympies op maat laten maken in een schoenfabriekje in de buurt van Padova. Naar het voorbeeld van een paar Dolce & Gabbana’s, maar dan met zijn eigen achternaam – Dekker - in gouden letters op de zijkant gestikt. Dekker was verguld met het presentje. ‘Vind je het gek?’
Als de jongens samen uit eten gaan, is de rekening al betaald voordat Dekker de kans krijgt zijn portefeuille te pakken. En zo gaat dat al vijf maanden lang. Dekker protesteerde regelmatig, maar weet dat er geen beginnen aan is. Het is wat Italianen onder gastvrijheid verstaan.
Dekker heeft zijn zusje laatst een auto cadeau gedaan voor haar verjaardag. ‘Hebben we dat ding met een enorme strik eromheen voor de deur gezet. Het is een tweedehandsje, maar mijn zus was zo blij als wat. Ik besef dat ik een smak geld verdien voor iemand van eenentwintig, maar het is toch mooi dat ik dit soort dingen voor mijn familie kan doen.’

In restaurant all’Olivo prikten we een half uur later een bordje ravioli weg. ‘Oppassen voor de lijn’, zei de lange darm van één meter tachtig bij zeventig kilo. Ik viel bijna van mijn stoel.
‘Wátte?’
‘Dat zit dus zo’, begon de renner. Ik was met mijn één meter drieënzeventig en drieënzestig kilogram één en al oor. ‘Om in de bergen ook met de besten omhoog te kunnen, moet ik nog drie kilo kwijt. Dat vindt Cecco ook. Ik moet van 70 kilo terug naar 67.’ De woorden van Davide Cassani schoten door mijn hoofd: ‘Bij Dekker is de verhouding lengte, gewicht en kracht uitstékend’. Niet dus, vinden Dekker en dokter Cecchini en die laatste zal het wel weten. Samen streven ze naar meer. Of, beter, naar minder.
‘En waar denk jij die drie kilo nog vanaf te kunnen schrapen’, vroeg ik. Hij trok zijn t-shirt omhoog waardoor een op het oog strakke buik tevoorschijn kwam. Dekker legde zijn vork neer en pakte met links een miniscuul rolletje vet tussen de vingers. ‘Dit kan er dus nog vanaf’, zei Dekker.
Het liep inmiddels tegen zevenen. Een rosso di Montalcino om de zinnen te prikkelen, een colaatje light voor de renner. We zaten eenzaam en alleen aan een tafeltje buiten, in een soort partytent, op precies dezelfde plek waar in november de allereerste ontmoeting tussen Dekker en dottore Cecchini plaatsvond en waar de samenwerking met een goed glas werd beklonken. Dezelfde avond trouwens, probeerde de eigenaar van all’Olivo zijn dochter aan Dekker te koppelen. Nooit weg, een toekomstig Tour–winnaar als schoonzoon, moet de beste man gedacht hebben. Maar mooi dat Dekker daar geen trek in had.
We kregen het tijdens de koffie over de liefde. Smakelijke anecdotes van twee kanten. Nou! Over mijn mannen, zijn vriendinnen. Zijn escapades in hotelkamers, mijn escapades in hotelkamers. Zijn vrijages, de mijne. Ik lachtte om zijn stommiteiten, hij om de mijne.
‘Nééé, hoe kon je dat nou doen?!’
‘Nee, jij dan!’
Twee flapuits aan een tafel. Het was alsof ik met mijn tien jaar jongere, mannelijke evenbeeld aan tafel zat. Alsof ik mijn avonturen met mijn jongste broertje besprak. Geweldige verhalen, vertelde hij. Ik had er de lezers van De Muur een groot plezier mee kunnen doen, maar ik schreef ze niet op. Omdat ik ’t hem zo beloofd had.
‘Een man een vrouw, een woord een woord.’
We spraken over idolen. Het miezerde inmiddels. Regendroppen spetterden tegen het tentdoek, als in een symfonie van Puccini. Dekker vertelde dat hij vroeger geen posters boven zijn bed had hangen, maar dat hij wel fan was van Miguel Indurain. ‘Omdat hij zo’n goeie tijdrijder was. En hij zat mooi op de fiets.’ Coureurs met lange benen, daar hield Thomas van. Ullrich is trouwens zijn favoriete renner uit het huidige peloton, maar liever wint hij natuurlijk zelf.
We begonnen over de toekomst van het wielrennen. Hij zei dat er meer moet worden gedaan om jongeren voor de wielersport te interesseren. ‘Want het wielerpubliek vergrijst’. Ideeën zat. Waarom geen speciaal Tourjournaal bij BNN bijvoorbeeld, door en voor jongeren? ‘Die uitzendingen van vorig jaar tijdens het EK voetbal onder de 21 waren toch hartstikke leuk?’.
De toekomst van het wielrennen? Die zat hier in al zijn jeugdigheid tegenover me aan tafel in een klamme partytent in Lucca. Thomas vroeg om de rekening. Dekkertje, Dekkertje, bad ik ondertussen in gedachten, laat ons - armzalige Hollandse wielerfans - weer hopen, dromen en verlangen. Win, win, win die Tour, verover alle mooie vrouwen ter wereld, treed op in alle Tourjournaals en bewijs het ongelijk van zuurpruimen en pessimisten. Binnenkort worden we buren in Lucca. Ik kan niet wachten.

3 comments:

Erik said...

Mooi verhaal!

Arnold en Mara said...

dekkertje is echt goed

Anonymous said...

�onią. - Umów mi - гozmawiał tylko i wyłącznіe.

- Spośród greensboro-nc.gov kim?
- wуbałuszył

oсzy zaszοκowany Arnold. - Spośród nіezаdowolonymi.
Na końсu obojętne, który mi zbyt gadzinę uiści.
W oczach nieznanegо

Kгzyżaka ryсer.