Friday, December 12, 2008

Luxe zaad


De Italian stallion is sindskort weer veilig terug in Italië, na een vruchtbaar avontuur in Zweden. In Vigone, een dorpje ten zuiden van Turijn, mag de dekhengst nu even tot rust komen. Ver weg van verleidelijk hinnikende dames en op een bedje van vers stro. Drie bodyguards houden permanent de wacht en ook de carabinieri doen regelmatig een rondje. De viervoeter staat in een soort geblindeerde cel en wordt door vijf beveiligingscamera’s in de gaten gehouden. Het is nog erger dan de mixed-zone na afloop van een partijtje in de Champions League: zonder een accreditatie kom je niet in de buurt van zijn stal. Men vreest voor een ontvoering. Niet zo verwonderlijk. Varenne is de succesvolste draver allertijden. Tussen 1998 en 2002 won de Italiaanse hengst 51 Grote Prijzen. Hij verpulverde tijdens zijn carrière het ene na het andere baan- en wereldrecord en liep in totaal ruim zes miljoen euro aan prijzengeld bij elkaar. De vraag naar zijn nazaten is groot. Een buisje sperma van de gepensioneerde kampioen kost vijftienduizend euro. Kwestie van vraag en aanbod. De hengst komt gemiddeld tweehonderd keer per jaar, dus tel maar uit je winst. Allicht dat er een stel boeven achter het zaad van Varenne aan zit. In Italië zijn ze dol op de draver, die liefkozend Il Capitano (de aanvoerder) wordt genoemd. Het paard heeft er de status van een superster. Nog altijd. Hij is gelijk wielrenner Fausto Coppi de Campionissimo, maar dan een op vier benen. Varenne heeft een eigen website, fanclubs, er werd een lied aan hem opgedragen, twee boeken over hem geschreven en hij weet zelfs mensenkinderen naar zich vernoemd. Tijdens zijn gloriedagen reisden de tifosi stad en land af om de atleet in actie te zien, zoals tijdens de Prix d’Amerique van 2002 in Parijs. Met de wind op kop schakelde Varenne toen een tandje bij alsof het niets was - trak-trak-trak - en won voor de tweede opeenvolgende keer de meest prestigieuze koers van Europa. In Rome werd de hengst daarna als een groot kampioen onthaald. Wat volgde was een zegetocht door de stad en een rondje over de sintelbaan van het stadio Olimpico, met tachtigduizend fans op de tribune. Varenne nam in 2002 afscheid, op het hoogtepunt van zijn roem. Toen hij het jaar erop bezig was met een afscheidstoernee huilden de fans langs de renbaan tranen met tuiten. Echt waar. En daar hadden we het dan over, tijdens het kringgesprek op maandag, toen ik tijdens de zomer van 2003 een talencursus volgde in Florence. Dan legde de lerares uit wat het paard voor de Italianse sportfans had betekend, ze sprak over zijn soepele tred en vertelde over de invloed van Iina Rastas, het Finse meisje dat zijn vaste verzorgster was. Over de blondine werd gezegd dat ze de verloofde van Varenne was. Ze zou ‘s nachts zelfs bij hem slapen in de stal. De passie van IIna voor Varenne kende geen grenzen. ‘Tijdens de periode dat ik voor hem zorgde, leefde ik inderdaad alleen maar voor hem. Ik kende Varenne zo goed dat ik in bijna iedere situatie zijn reactie kon voorspellen’, schreef de Finse deze week toen ik contact met haar zocht via Facebook, een soort vriendennetwerk op internet. Alhoewel het stel inmiddels gescheiden leeft, heeft Rastas nog steeds contact met haar ex. Tijdens verjaardagsfeestjes bijvoorbeeld, die door de fans van de inmiddels 13-jarige Varenne nog elk jaar worden georganiseerd en waarvoor Iina steevast een uitnodiging ontvangt. ‘In het begin was dat emotioneel, maar inmiddels denk ik minder aan hem’, aldus Rastas in haar mail. De Finse is zelf inmiddels moeder van dochter Emmi van negen maanden, maar zit nog steeds in de paardenbusiness. In de stal achter haar huis heeft ze twee nazaten van Varenne staan van wie ze hoopt dat ze ooit in de voetsporen van hun beroemde vader zullen treden. ‘Een ding is zeker: zijn records zullen op een dag verbeterd worden, maar voor mij blijft Varenne de greatest of all time. Best regards, Iina Rastas. P.S. Me sleeping in his stable, though, is an urban legend’.

Deze column werd eerder gepubliceerd in AD Sportwereld. Renate Verhoofstad schrijft elke vrijdag een bijdrage. Zie ook www.sportwereld.nl/columnisten

Luciano Re Cecconi


Er werd deze week een juwelier overhoop geschoten in Rome. Francesco Lenzi werd door drie overvallers gedwongen de geheime code van de kluis prijs te geven en kreeg daarna een kogel door zijn kop. Het lijk van de juwelier werd gevonden in een villa in een buitenwijk van Rome; naakt, verminkt, met handen en voeten gebonden, in een enorme plas bloed. De bandieten gingen er vandoor met achthonderdduizend euro aan dure Rolexen en Cartiers. Ik moest denken aan het droeve lot van Luciano Re Cecconi, mythische middenvelder van Lazio Roma tijdens de jaren zeventig. Ze noemden hem Cecco-Netzer omdat de voetballer zowel qua spel als uiterlijk wel wat van de Duitser Günther Netzer weg had. Of Volkswagen, navenant zijn uithoudingsvermogen en betrouwbaarheid. Of l’angelo biondo (blonde engel) vanwege Cecconi’s goudblonde lokken, die tijdens rushes in het Olimpico zo lekker konden opflakkeren in de wind. Hij was een veelscorende middenvelder die techniek aan inzet koppelde, zo eentje met gekromde benen, die kon uitdelen én incasseren. Niet gemeen, wel hard. Ik typte zijn naam deze week in op You Tube en zag Re Cecconi in zwartwitbeeld voorbij dribbelen. Passen op spits Giorgio Chinaglia en zelf scoren. Zoals in de laatste minuut tegen AC Milan en een hele belangrijke tegen Juventus. Of in eigen goal, zoals tijdens zijn onfortuinlijke debuutwedstrijd voor de nationale ploeg tegen Joegoslavië. Cecco is in Rome een legende omdat hij in 1974 met Lazio het scudetto veroverde, de eerste landstitel sinds de oprichting van de Romeinse club in 1900. Re Cecconi was één van de gangmakers binnen een ploeg die bekend stond als een stel fascisten bij elkaar. Cowboys die akkefietjes tijdens de training het liefst oplosten met een flinke oplawaai, maar die binnen de lijnen een hecht collectief vormden. Sommige spelers waren zo gek als een deur. Die zaten met holsters om het bovenlijf geknoopt in de kleedkamer. Voor thuisduels kwam de ploeg vaak in trainingskamp bijeen in een hotel in de periferie van Rome. Uit verveling schoten de spelers vanuit hun hotelkamer op lantaarnpalen, vogels en vuilnisbakken. Re Cecconi hield ook wel van een dolletje, maar was een van de weinige spelers die geen wapen bij zich droeg. Hij hield wel van parachutespringen, snelle auto’s en motoren en stond bekend als iemand die de grens graag opzocht. Dat zou blijken op 18 januari 1977, op een ijskoude namiddag in Rome. Re Cecconi, op dat moment geblesseerd aan zijn knie, werd er door een vriend op uitgestuurd om een pakketje op te pikken bij een juwelier om de hoek. Ploegmaat Pietro Ghedin was er ook bij. Tegen zessen stapten de twee voetballers de juwelierszaak van Bruno Tabocchini binnen en zetten voor de gein een overval in scène. Re Cecconi hield zijn gezicht achter een bontkraag verscholen en greep met zijn rechterhand naar een blaffer in de binnenzak. Zogenaamd. Tegelijkertijd schreeuwde hij: ‘Halt, dit is een overval’. De juwelier achter de toonbank schrok zich een hoedje. Hij had in de blonde bandiet de voetballer niet herkend. In een flits schoten duizend dingen door zijn hoofd. Bruno Tabocchini was al twee keer eerder overvallen dat jaar. Hij dacht aan de zaak, aan zijn familie en besloot te kiezen voor zichzelf. Zonder aarzelen gristte hij vanonder de til een Walther van het kaliber 7.65 tevoorschijn, richtte die op Luciano Re Cecconi en lostte een schot. Pang! De voetballer werd vol in de borst geraakt en zakte als een zoutzak ineen. Pietro Ghedin stond als aan de grond genageld. Wat gebeurde hier? Dit was net als in de film. Luciano Re Cecconi bleek niet meer te redden. Hij overleed een half uur later buiten op de stoep. De voetballer werd 29 jaar oud. ‘Het was een grap, het was alleen maar een grap’, waren zijn laatste woorden. De fans van Lazio zijn de grappenmaker na al die jaren nog niet vergeten. Deze week werd zijn zestigste verjaardag herdacht.

Deze column werd eerder gepubliceerd in AD Sportwereld. Renate Verhoofstad schrijft elke vrijdag een bijdrage. Zie ook www.sportwereld.nl/columnisten

Cassanate

Als de stoom Danko Lazovic nog eens uit de oren komt, kan de PSV’er beter een voorbeeld nemen aan Antonio Cassano. Dat klinkt gek. De Italiaan heeft minstens zo’n kort lontje als de Serviër en had Huub Stevens (én zijn moeder) in een vergelijkbare situatie vermoedelijk ook voor pussy uitgemaakt, of nog erger, maar Cassano doet dat sinds dit seizoen heel gewiekst met de hand voor de mond. Het is een gek gezicht, maar de zelfcensuur werkt. Zelfs liplezers kunnen de verwensingen van Anto’ niet langer vertalen. De George Best van Bari was mede daarom nog niet in opspraak dit seizoen. Hij was wel positief in het nieuws. De comeback kid is eindelijk weer op gewicht, komt (bijna altijd) op tijd voor de training, is aanvoerder van Sampdoria en heeft serieuze verkering met een meisje dat aan waterpolo doet en die hem op het rechte pad houdt. Cassano laat zijn voeten weer spreken. Het werd tijd. In Italië noemen ze hem een fuoriclasse, een speler van de buitencategorie. In potentie is Cassano dat ook, maar de spelmaker zat zijn eigen talent vaak in de weg. Hij is een heethoofd op z’n Italiaans, zo een die onmogelijk tot tien kan tellen. En nog trots ook. O wee als een trainer hem in het verleden op de bank durfde te zetten. Dan sloegen de stoppen door. Dan maakte Cassano zich zonder pardon uit de voeten, in één van zijn vele Ferrari’s of Mercedessen. Dan bekeek hij het duel net zo lief thuis voor de buis. Met mama Giovanna naast hem op de bank en een schaaltje met Napolitaanse panzarotti op tafel, net als vroeger. Cassanate is het woord dat Fabio Capello verzon om de streken van de weerbarstige voetballer te omschrijven. De toenmalige trainer van AS Roma werd in een volle kleedkamer ooit voor stuk stront uitgemaakt. ‘Nog minder waard dan het geld uit Monopoly’. Ook Gabriel Batistuta heeft het geweten. Toen de Argentijn het waagde om voor te dringen tijdens het bestellen van een caffè macchiato, peuterde Cassano opzichtig in zijn neus en roerde daarna met zijn vinger door de koffie van Batigol. ‘Zo, en nu wil ik wel eens zien of je ‘m nog opdrinkt’, zei de nieuwkomer tegen de ouderling. Cassano won. De lijst met anecdotes is oneindig. Cassano lepelt ze allemaal op in zijn deze week verschenen autobiografie. Hij neemt geen blad voor de mond en beledigt vriend en vijand. Vermakelijk zijn de verhalen over avondjes uit met oud-ploeggenoot Francesco Totti met wie hij vaak op- en neer scheurde naar Milaan. In tweeëneenhalf uur. Vanuit Rome! Alhoewel Cassano sinds Carolina celibatair zegt te leven, beweert de Casanova tot nu toe met zo’n zes- á zevenhonderd vrouwen het bed te hebben gedeeld. Jazeker, ook de dag voor de wedstrijd. Met een fotomodel uit Nederland bijvoorbeeld, met wie hij de liefde bedreef in de kleedkamer van Trigoria, het trainingscentrum van AS Roma, totdat de massagetafel het begaf. Niemand die er wat van durfde te zeggen. Zolang Antonio maar scoorde. In Madrid was het nog makkelijker. Daar betaalde hij de piccolo van het hotel vijftig euro om meisjes via de brandtrap naar binnen te kunnen smokkelen tijdens trainingskampen van zijn club Real. Het was makkelijk scoren in bed, wat minder daarbuiten. Cassano botste zoals zo vaak tegen het gezag. Het hoort bij het karakter van een jongetje dat opgroeide in Bari Vecchia, onder moeilijke omstandigheden en zonder vader. Antonio Cassano leerde de kunst van het voetballen op straat. Elke dag pingelen in blote bast tussen de marktkramen op de Piazza del Ferrarese en als de politie hem weer eens wegstuurde, smeet hij met eieren en rotte tomaten. Hij was van de duvel niet bang en wilde altijd winnen. Nog steeds. Het eeuwige talent is inmiddels 26 jaar. Wie weet wordt de belofte alsnog ingelost.

Parola

Ik volg een bieding op Ebay. Inzet zijn ‘140 figurine calciatori PANINI tutte diverse’ uit het seizoen 1973/1974. Ik ben benieuwd naar de helden uit mijn geboortejaar. Het huidige bod staat op 2,50 euro maar dat bedrag gaat zeker nog oplopen. Ik weet dat ik geduld moet hebben. Zo lang mogelijk wachten met inzetten en dan hopelijk over alles en iedereen heen. Ik ben dol op Ebay. En op Panini. Overal slingeren losse plaatjes rond in mijn flat. Spelers allerlei. Michel van de Korput, Luciano Re Cecconi, René van der Kerkhof, Juan Alberto Schiaffino, Mario Corso, Willem van Hanegem e.a. in de keukelade met een elastiekje eromheen. De zwart-witafbeelding van Gigi Riva mag mee in de portemonnee. Het boek van het WK van 1990 heb ik bijna compleet. Van het WK van 1994 herinner ik me vooral de avonden buiten op straat, plaatjes ruilen met jongetjes uit de buurt. Ik kwam verdomme maar niet van Joseph-Antoine Bell af. De doelman van Kameroen moet ik wel vijf keer dubbel hebben gehad. Uiteindelijk heb ik dat opgevat als een soort gebaar van de grote voetbalgod. Hoezo Romario of Baggio? Bell was de ware plaatjesheld van dat WK. Ik plakte de doelman op de zijkant van de koelkast, naast de telefoon en Bell nummer vier en vijf hingen boven de deur van de woonkamer. Om de spelers uit de Serie A wat beter te leren kennen, bestelde ik vier jaar geleden een voetbalplaatjesboek bij de kiosk van Giampaolo Cenni op de hoek van de Via del’Angolo en de Via Giuseppe Verdi in Florence. Of het om een kadootje ging, vroeg Cenni. ‘Nee hoor’, antwoordde ik. ‘En doe er gelijk voor twintig euro aan plaatjes bij’. Ik heb die middag zitten plakken als een gek. In Lucca staan sinds de recente verhuizing alle heruitgaves van de Calciatori voetbalplaatjesboeken vanaf 1960 in de boekenkast. Je kon de serie ooit sparen via de Gazzetta dello Sport. Elke week een compleet boek voor slechts 9,90 euro, plus 1 euro voor de aankoop van de Gazzetta zelf. Het was een geweldige marketingtruc en leuk voor de fan bovendien, maar de lol van het sparen van losse plaatjes ontbrak. En uiteindelijk gaat het toch daarom. Om de aankoop van een zakje van vijf, met op de voorkant de beroemde afbeelding van de voetballer zwevend in de lucht, in een soort bevroren toestand, met het lichaam in perfecte balans, uithalend naar de bal met rechts. De man in de lucht is Carlo Parola, verdediger van Juventus tijdens de jaren vijftig. Ze herinneren zich hem in Italië als een uitstekend verdedediger, maar Parola is vooral Mister Rovesciata (Mister Omhaal). De voetballer werd na zijn carrière trainer. Ook van Fabio Capello, die over Parola zei: ‘Op zijn vijftigste slaagde hij er nog in om uit een omhaal de lat te raken’. De mythische afbeelding van een molenwiekende Parola werd geknipt op 15 januari 1950, tijdens de wedstrijd Fiorentina tegen Juventus. Fotograaf Corrado Banchi lag langs de lijn op de grond toen een verdediger van Fiorentina een lange bal afvuurde richting het doel van Juventus. Egisto Pandolfini van Fiorentina schoot weg als een duveltje uit een doosje. Daar kwam de bal aan en daar ging Carlo Parola, met zijn lange lijf de lucht in, omhalend naar de bal. En fotograaf Banchi maar knippen. ‘Ik herinner me de verbazing van het publiek, dat minutenlang stil bleef. En daarna een orkaan van applaus, natuurlijk, zoiets hadden we nog nooit gezien’, aldus een ooggetuige. De beroemde omhaal van Parola zou uitgroeien tot hét beeldmerk van het al even beroemde voetbalplaatjesbedrijf Panini uit Modena. De voetballer is inmiddels dood, hij overleed in maart 2000, maar de omhaal van Parola is onsterfelijk. De bieding op Ebay loopt af op 27 november, om 21:18:42 CET. Ik hoop dat ik ga winnen.

Thursday, November 20, 2008

Del Piero

Als klein ventje droomde Alessandro Del Piero van de perfecte vrije trap. Ontelbare keren bestudeerde hij beelden van Zico, Platini en Maradona. Play-stop-rewind en nog een keer. Totdat de videocassettes het uiteindelijk begaven. DVD’s bestonden nog niet. Met de boogballen van de Braziliaan, de Fransman en de Argentijn op het netvlies, begon de piepjonge Del Piero dan te schuiven met meubilair in de woonkamer van het ouderlijk huis in Conegliano. Salontafel aan de kant, fauteuil van pa in de ene hoek, het breiwerk van ma in de andere, het bankstel halverwege in het midden, twee stoelen als doelpalen tegen de muur, trappen maar. Met een piepklein balletje en vooral met rechts. Steeds opnieuw proberen de bal over of langs de bank te lepelen en in het doel. Het getrap van de kleine Ale dreef mama Bruna geregeld tot waanzin, vooral als er weer eens een vaas of een erfstuk sneuvelde, waarna de jongste zoon zijn oefenterrein verlegde naar de slaapkamer. Daar begon hij met het mikken op de lichtschakelaar. Aan-uit, aan-uit. Ook een prima oefening. Dat bleek afgelopen weekend. Tijdens het duel tegen Chievo Verona, op de dag van zijn 34ste verjaardag, schoot Del Piero zijn 249ste goal voor Juventus erin. Niet zomaar een intikkertje of de bal er lullig inkletsen via de kluts, maar een wonderschoon doelpunt uit een vrije trap. De zoveelste tijdens zijn carrière, de vijfde dit seizoen en al weer de derde binnen een week. De captain steekt in bloedvorm en de crisis waar Juventus zich een paar weken geleden in bevond, is vooral overgewaaid dankzij hem. De feestweek begon op 1 november, op de dag dat in Turijn het 111-jarige bestaan van de club werd gevierd. Del Piero besloot de boel in zijn eentje wat op te leuken en krulde een vrije trap van twintig meter achter doelman Doni van Roma. Aanloop, uithalen, gol! Net als vroeger. Oud-voorzitter Agnelli vergeleek het spel van Del Piero ooit met de penseelstreken van Renaissance-kunstenaar Pinturicchio en schilderen met de bal was precies wat Del Piero vorige week deed tijdens het Champions League-duel tegen Real Madrid. Toen de doelpuntenmaker door Ranieri naar de kant werd gehaald, kón het publiek in Madrid niet anders dan op de banken gaan. Del Piero stak dankbaar zijn handen in de lucht. Soms kent voetbal geen grenzen en gelukkig maar. Ik heb eerlijk gezegd altijd een bloedhekel aan Del Piero gehad. Hij was hét symbool van het machtige Juventus. Wat kon je als fan van Fiorentina anders dan tégen die gobbo (gebochelde) te zijn? Op de tribune van Fiorentina heb ik hem ooit voor vies en vuil uitgemaakt, vooral als hij weer eens tegen scoorde, maar inmiddels ben ik om. Deze week was het tijd voor mijn outing. Toen ik maandag voor een cappuccino bij bar Stella Polare binnenstapte, heb ik mijn voetbalvrienden Ilario en Giuliano over mijn bewondering voor Del Piero verteld. Die keken daar ontzettend van op. De bekentenis ging niet van harte, maar voor een voetballer als Del Piero kun je niet anders dan respect hebben. Hij is dé voorbeeldprof, geroemd vanwege zijn loyaliteit. Ook toen Juventus werd teruggezet naar de Serie B, ook als hij door een trainer op de bank werd gezet. Del Piero haalde zijn gram nooit in de krant, altijd op het veld. Een ernstige knieblessure leek tien jaar geleden het einde van zijn carriere in te luiden, maar in plaats daarvan werd hij elk jaar beter. Het is logisch dat zijn status inmiddels mythische vormen aanneemt. Hij is de meest succesvolle na-oorlogse speler van Juventus en zijn carriere zit er nog lang niet op. ‘Ik schaam me wel eens als ik jongetjes op straat hoor zeggen: ‘Nu ga ik een goal maken alla Del Piero’. Maar het wil zeggen dat ik wat bereikt heb’, zei Del Piero ooit tijdens een interview met de Italiaanse Hard Gras. Op naar goal nummer 250.

Tomba

Het regent sinds deze week in Lucca. Met bakken komt het uit de lucht. In de grijze verte, richting Abetone, kleuren de bergtoppen van de Apenijnen inmiddels wit. Gelukkig is de biografie van Alberto Tomba net uit. Twintig jaar na het winnen van zijn eerste gouden medaille in Calgary en tien jaar na zijn afscheid van de sport, vond de skiheld het tijd voor een boek. ‘Eerste en tweede manche’ * gaat over Tomba’s avonturen op en naast de piste, over zijn ontelbare successen, over zijn liefde voor pizza, pasta en wijn, zijn acteerprestaties en over zijn mislukte relaties en affaires met Italiaanse modellen en missen, met ene Elisabeth uit Australië, met een blond zangeresje uit Finland en een knappe hostess uit Frankrijk. Het boek van la bomba leest lekker weg met de verwarming wat verder opgestookt en een glas rood in de hand. ‘God schiep de sneeuw en daarna schiep Hij Alberto Tomba. En God zei: ‘Alberto, gaat hene en win’. Tomba ging heen en won. Veel en vaak. Wereldtitels en Olympische medailles. Rats, rats, rats langs de poortjes. Tomba met zijn turbodijen kon bergen laten trillen van geluk. Ze noemden hem ‘de lawine’, ‘het beest’ of ‘pope of the slopes’ omdat de Italiaan onderaan de helling nogal eens door de knieën ging. Handen in de lucht, een kus voor de sneeuw, alweer een overwinning. Je hield als fan je hart vast als hij als een ongeleid projectiel van de helling stoof, wild om zich heen zwaaiend met armen en benen, maar het was genieten geblazen van zoveel grinta. Tomba was uniek. De ene dag stoof het rijkeluiszoontje in boxershort van de piste om een nieuwe onderbroekenlijn aan te prijzen, om de dag erop een trofee naar het hoofd van een fotograaf te slingeren die het had gewaagd naaktfoto’s van hem te knippen in een sauna in Zwitserland. Tomba was de controversiële kampioen die spotte met de wetten van de topsport door de avond vóór zijn gouden race in Calgary tot diep in de nacht de liefde te bedrijven. Met drie dames tegelijk, beweerde Tomba. In het najaar van 1997 ontmoette ik de playboy zomaar zelf. Het gebeurde in Zoetermeer waar Tomba meedeed aan een wedstrijdje indoorskiën voor een goed doel. En daar stond ik dan, samen met de cameraploeg van Sportpaleis de Jong, te bibberen in de vrieskou, met knikkende knieën, op een meter van de Italiaan. Tomba zag er in het echt net zo flitsend uit als op televisie. Iets té pront van postuur. Je kon zien dat hij zich graag een tweede keer liet opscheppen als la mamma thuis in Bologna nog een keer rondging met de schaal lasagne. Zijn krullenbol zat mooi in model. Terwijl Tomba wat stond te kletsen, probeerde ik vanuit de dode hoek zijn aandacht te vangen. Na een tijdje had hij me in de gaten. Ik mompelde wat zinnetjes in mijn beste Italiaans. Over sportpalazzo de Jong enzo en een intervista per favore. Het zou er niet van komen. Albertissimo had andere plannen. Die toverde een ansichtkaart uit zijn binnenzak tevoorschijn, friemelde een handtekening onder zijn eigen afbeelding, nog een mooi hartje erbij en in de hoek zijn mobiele telefoonnummer, voor als ik die avond zin kreeg. Nog een knipoog als toegift en arrivederci! Zonder interview of filmpje droop ik af. Gedesillusioneerd. Wat haalde die Tomba zich wel niet in zijn hoofd. Ik bedacht dat ik de held een ontzettend arrogante, zelfingenomen salami vond. Nou ís de Italiaan dat natuurlijk ook, maar elf jaar na dato overheerst de herinnering aan een legendarisch kampioen die de skisport jarenlang kleur gaf en in die zin wordt grande Tomba vreselijk gemist. In Lucca wordt de ansichtkaart inmiddels liefdevol gekoesterd. Handig als boeklegger bovendien.
* Albert Tomba, prima e seconda manche. Uitgeverij Sperling & Kupfer. ISBN 978-88-200-4635-4

Wednesday, August 13, 2008

Knoote

Het competitieschema in de Serie A is bekend. Vanaf 31 augustus rolt de bal weer . Milanista Clarence Seedorf is voorlopig de enige Nederlandse voetballer op het hoogste plan. De rest speelt in Spanje. Of Engeland. En een paar in Duitsland. Hoe anders was dat in het verleden. Italië was hét voetbalbeloofde land. Daar kon je je meten met de allerbesten, daar speelde je in bomvolle stadions, daar kon je je zakken vullen, daar was het belastingklimaat ideaal. Faas Wilkes was begin jaren vijftig een soort pionier. De midvoor van Inter kon zo verschrikkelijk kunstzinnig door de linies dribbelen dat het publiek er uitzinnig van werd. De Rotterdammer was trouwens niet de eerste Nederlander in de Serie A. Dat was François Menno Knoote. Ik tikte het feitje ooit wat gelukkig op de kop toen ik door een jubileumuitgave van de Gazzetta dello Sport bladerde. Ineens stond het er: Menno Knoote, Olandese, centrocampista AC Milan, stagione 1905/1906, 1 x scudetto, naast een fotootje van de kampioensploeg. Knoote stond (links óf rechts) naast de Engelsman Herbert Kilpin, een stoere Engelse stopper met opgetrokken kousen, drollenvanger én krulsnor. Zo op het oog een echte vedette. Geen idee of Knoote dat ook was, maar de Hagenees is hoe dan ook de eerste Nederlander in dienst van AC Milan, ver voor de tijd van Gullit, Rijkaard en Van Basten. Op een eeuw van Clarence Seedorf. Het moet een vrij deftige jongeheer zijn geweest, François Menno Knoote, want voetballers in die tijd waren bijna allemaal vrij deftige jongeheren. Calcio was nog een sport de upperclass, voor jongens van adel. Geboren in 1879 in Den Haag, toog Knoote begin vorige eeuw naar Milaan. Niet voor de bal, maar voor de kunsten. In de stad van de opera en het Scala wilde Knoote schaven aan zijn zangtechniek. In zijn vrije tijd speelde hij in het eerste van de Milan Football and Cricket Club, het huidige AC Milan. Beetje achter de bal aanhollen, zo’n loeizwaar ding met een veter erin. Ik las in de Gazzetta dat de Olandese volante een mooiweervoetballer werd genoemd omdat Knoote alleen in actie kwam als het droog bleef. De dag voor de wedstrijd bezocht hij traditiegetrouw La Galleria, een overdekt winkelcentrum in het centrum van de stad, om op de barometer de weersvooruitzichten te kunnen bekijken. Bij voorspelde regen bleef Knoote in bed. Of hij kwam de kleedkamer niet uit. En als het tijdens een duel toch onverwacht met bakken uit de lucht kwam, spurtte de middenvelder zonder pardon het veld weer af. Snel douchen, aankleden en wegwezen, want stelde je voor dat hij kou zou vatten. Dat kon zomaar funest zijn voor de stem, terwijl voetbal een spelletje was. Om meer over François Menno Knoote te weten te komen, belde ik met de perschef van AC Milan. Die bleek in eerste instantie nog nooit van de Nederlander te hebben gehoord - Knoote chi? Wie? – maar belde later terug om de geboortedatum door te geven: 15 februari 1879. Deze week stuitte ik via google op ene François Knoote uit Engeland, die in 2004 samen met zijn vrouw Kim Knoote terecht stond omdat hij bejaarden in een verzorgingshuis slecht zou hebben behandeld. Is vast geen familie van de chique voetballer, dacht ik. Beeldend kunstenaar Eric Knoote uit Amsterdam is dat wel. De Milanista moet een broer van zijn opa zijn geweest, maar zeker weten deed Eric Knoote het niet. Ik hoopte op informatie over rugnummers, posities, links of rechts, op anecdotes over belle signorine langs de lijn. Maar Eric Knoote had ze niet. ‘De familie is klein, de meesten zijn dood. Het is lang geleden niet waar’, zei de achterneef van François Menno Knoote. Op zondag 31 augustus opent AC Milan het voetbal-bal met een thuiswedstrijd tegen Bologna.

Monday, July 28, 2008

Voetbalkalender Serie A 2008/2009

Binnenkort rolt de bal weer. Weer eens wat anders dan wielrennen. Klik op de onderstaande link voor het programma:

http://www.gazzetta.it/speciali/seriea/calendario_serie_a.shtml

Elijzen en Dekker in Lucca



Ik zat van de week met twee wielrenners aan tafel. De een toekomstig kopman, de ander knecht. De kopman en de knecht bestelden wat te eten. De ene een bordje met tortelli Lucchesi (en wel twee ook), de ander een carpaccio. Twee colaatjes light en een glaasje witte wijn erbij. Die middag hadden ze nog samen getraind, op de racefiets dwars door het Toscaanse land. Nu was het tijd om te relaxen. Het was een zwoele Italiaanse zomeravond zoals zwoele Italiaanse zomeravonden horen te zijn. Met veel parfum in de lucht en deftige signori en signore die aan ons tafeltje voorbij flaneerden. Heren in pak, madammen in wat luchtigs en met het haar mooi in model tijdens een Italiaanse avondwandeling. Goed voor de spijsvertering en daarna nog een lekker ijsje met stracciatella toe. In de achtergrond klonk de muziek van Ennio Morricone, de legendarische Italiaanse componist, die de Piazza Napoleone in vuur en vlam zette met klassieke tonen uit de opera’s van Giacomo Puccini. Ik herkende op de eerste rij Marcello Lippi tussen de VIP’s, die met zijn hoofd meebewoog op de muziek. Daarna gaf Morricone de maat aan voor door hem zelf gecomponeerde filmmuziek uit The Good, the Bad and the Ugly en Once Upon a Time in the West, twee beroemde spaghetti-westerns van Sergio Leone uit de jaren zestig. Dat was overigens in een tijd dat de toekomstige kopman en de knecht nog in de perenboom hingen. Het zou nog tot de jaren tachtig duren voordat de twee geboren werden. De kopman zei dat hij nog nooit van de muziek van Morricone had gehoord. De knecht gelukkig wel. De kopman zei dat hij het wel hele mooie muziek vond, nu hij er zo naar zat te luisteren, maar gaf toch de voorkeur aan techno. De knecht bleek een echte fan. Tijdens de eerste tonen had hij al opgetogen met Nederland gebeld, stak zijn mobiele telefoon in de lucht en liet op die manier de familie thuis meegenieten van de muziek. Ik slurpte een slok wit naar binnen en stak tegen de gewoonte in een sigaretje op. Ondertussen klonk er muziek uit The Untouchables, een film uit 1987 van Brian de Palma, met Robert de Niro in de rol van maffiabaas Al Capone en Kevin Costner als boevenvanger Eliot Ness; eigenlijk ook het verhaal van een kopman en een knecht. Nou is dat in een film heel gewoon. Het je hebt goedzakken en slechteriken, hoofd- en bijrollen, maar knechten in de sport is eigenlijk heel onnatuurlijk, omdat het vooral ‘om de beste willen zijn’ draait. En toch zit de schoonheid van het wielrennen ook en misschien wel vooral in het onbaatzuchtige karakter van de knecht. Gregari zijn de échte mannen van eer; kerels met een groot hart die bungelend aan de staart van het peloton de zoveelste drinkbus in hun shirt stoppen ter bevoorrading van de baas op kop. ‘Wij schrijvers neigen te willen verhalen over helden, maar we zouden er beter aan doen te vertellen over de onderdanen, over de engelen zonder vleugels’, schreef sportjournalist Gianni Brera ooit en gelijk had ‘ie. De schoonheid zit ‘m in de droevige ogen van Andrea Carrea, knecht van Coppi, nadat hij tijdens de Tour van ‘52 ‘per ongeluk’ het geel verovert. Het zit ‘m in de vastberadenheid van Alfredo Martini die Fiorenzo Magni na een valpartij in de Giro van 1956 weer op de fiets hijst, ondanks een gebroken sleutelbeen - opdat er gewonnen wordt. Waar was Bartali zonder Giovaninno Corrieri, waar blijft de sprinter tegenwoordig zonder trein? ‘Je moet weten wat je beperkingen zijn. Ik zal nooit de Tour gaan winnen en daarom ben ik tevreden met een rol als knecht’, sprak Michiel Elijzen aan tafel. Thomas Dekker glimlachtte tevree.

Monday, July 14, 2008

Calcio Storico


Ik weet nog dat de armen en benen me om de oren vlogen, tijdens de finale van het calcio storico in de zomer van 2003. Ik zat op de zuid-tribune, in het groen van de wijk San Giovanni gehuld, naast een paar Amerikaanse toeristen die onophoudelijk ‘wow!’ en ‘great!’ in mijn oren tetterden, ook als er helemaal niets gebeurde. Dante Alighieri zou zich aan zoveel onwetendheid geërgerd hebben. De Florentijnse poeët keek mee over mijn schouder. Hij stond er mooi opgeblonken bij, op zijn marmeren sokkel voor de Basilica di Santa Croce, waar collega-genieën uit de Renaissance, zoals Galileo Galilei, Macchiavelli en Michelangelo begraven liggen. Mannen en vrouwen in middeleeuws kostuum betraden de arena. Vaandelzwaaiers, trommelaars, schutters, jonkvrouwen en edelmannen tijdens een kleurrijke parade. Er werd een kanon het stadionnetje binnengereden. Ah, daar had je de calciatori: 27 woest uitziende mannen in groen (San Giovanni) tegen 27 al even woest uitziende mannen in azzurro (Santa Croce). Echte gladiatoren. Ruige Florentijnen, met stoppelbaarden en in blote bast. Er werden strijdliederen ten gehore gebracht. Ik ging er eens goed voor zitten, voor een ouderwets potje calcio. Het calcio storico Fiorentino is een antieke vorm van voetbal dat rond 1400 al in Florence beoefend werd. In straten en op pleinen en langs de boorden van de rivier de Arno. Het was een manier om jonge soldaten in conditie te houden, om ze te testen op heldhaftigheid én om indruk te maken op belle signorine natuurlijk. Wat dat laatste betreft is er de afgelopen zeshonderd jaar weinig veranderd. Florentijnen vinden dat niet de Engelsen, maar zíj de uitvinders zijn van het moderne voetbal, al heeft het Calcio Fiorentino met het voetbal zoals dat tijdens het EK werd gespeeld, niet veel te maken. Zo mag de bal zowel met de hand als met de voet gespeeld, het doel meet vele meters en een doelpunt wordt een caccia genoemd. De sport laat zich het best omschrijven als een combinatie van Grieks-Romeins worstelen, rugby en voetbal. Bijna alles is geoorloofd. Ook het afbijten van oren, het neerhoeken van een tegenstander en het breken van armen en benen. Zolang de bal maar in het net belandt, zolang er maar gewonnen wordt. Elk jaar in juni worden twee halve finales gespeeld tussen vertegenwoordigende teams van de vier belangrijkste wijken (groen, rood, wit en blauw) van de stad. De finale is elk jaar op 24 juni, de dag van San Giovanni, beschermheilige van de stad Florence. En daar zat ik dan, met een groen sjaaltje om mijn hoofd geknoopt, een stel totaal onbekende sportmannen aan te moedigen. Er werd geknokt dat het een lieve lust was. Zelden zoveel grinta gezien, maar hier stond dan ook de eer van een heel stadsdeel op het spel. Het werd een geweldige voorstelling, spektakel op z’n Italiaans. En azzurro won. Na afloop werden de winnaars gekust door meisjes op hoge hakken en daarna door hun eigen moeders. Maar dat was 2003. Deze week werd er opnieuw een finale gespeeld, voor het eerst sinds 2006 toen de wedstrijd vanwege gewelddadigheden werd afgelast. Ik bekeek het duel dit keer op het strand van Marina di Pietrasanta, op het terras van Bagno Tina. Het was twee dagen na de uitschakeling van Italië. Er zaten wat gepensioneerde mannen om me heen, baby Julia Fé van 9 maanden rolde gelukzalig door het zand, Alfonsina van 83 zat in de hoek. Er werd weinig gezegd, veel gevloekt. Cazzo en porca miseria, als rood een caccia maakte. Bij Bagno Tina was men voor azzurro, net als tijdens de EK, maar opnieuw ging het mis. Net als tegen Spanje. ‘Niet erg’, keek Alfonsina op van haar breiwerk. ‘We zijn nog steeds wereldkampioen’. En de uitvinders van het voetbal bovendien.

Toni homo

Luca Toni is homo. Althans, volgens de fans van het Nederlands elftal. Die raakten er maar niet over uitgezongen tijdens Italië tegen Nederland. Ontelbare filmpjes op You Tube.. En maar brullen met zijn allen: Luca Toni is hooooomo, Luca Toni is hooooomo! Nu weet ik niet of dat ook klopt. De boomlange aanvaller heeft meer weg van een échte Italian stallion, vind ik, en is al jaren verloofd met fotomodel Marta Cecchetto. Nou zegt dat laatste niets. De Spanjaard Guti van Real Madrid is vader van twee kinderen, maar werd ooit hevig zoenend gefotografeerd met een man. Andrey Shevchenko is ook getrouwd, kinderen idem dito, maar schijnt toch de perschef van AC Milan wel eens voor een intiem afspraakje te hebben gevraagd. Tijdens de WK van 1982 deden hardnekkige geruchten de ronde over een pikante liaison tussen back Antonio Cabrini en spits Paolo Rossi. Als we de roddels moesten geloven waren de twee in Spanje meer dan zomaar kamergenoten. Italië sprak er schande van, totdat de azzurri de wereldtitel wonnen. Vijfentwintig jaar later ligt de affaire tussen Bel’Antonio en Pablito Rossi nog steeds gevoelig. Dat bleek toen ik eens belde met de chef voetbal van de Gazzetta dello Sport om te informeren wat daar nou van waar was, of bondscoach Enzo Bearzot misschien daarom tot een persboycot had besloten, hoe de media daar mee om ging en of die hele affaire nog had bijgedragen tot het success in Spanje, zoals het omkoopschandaal Calciopoli in 2006 een stimulerend effect had gehad op de squadra azzurra. Ik kon de zin amper afmaken; tuut-tuut-tuut. Later ging het in de media wel eens over Gianluca Vialli, die tijdens zijn periode bij Sampdoria regelmatig in de gayscene werd gesignaleerd. Ze zeiden dat de spits wel eens een knap matroosje oppikte in de haven van Genua. Zeiden ze. Ze zeggen zoveel. Het zijn smakelijke verhalen natuurlijk, maar het blijven geruchten. Dat komt omdat de voetbalwereld nog niet klaar is voor de waarheid, zegt Franco Grillini, voorzitter van de Italiaanse belangenvereniging voor homo's en lesbiennes. 'In elke sector is gemiddeld genomen 5% tot 10% van de mannen gay, dus ook in de Serie A lopen vermoedelijk twintig homo’s rond’, aldus Grillini. Hij kent ze ook wel, maar namen noemt hij niet. Grillini: ‘Ze zijn allemaal keurig getrouwd, kinderen, alles er op en er aan. Het is om de aandacht af te leiden. Ze zijn soms echt wanhopig'. Dat was Justin Fashanu ook, toen hij zich besloot op te knopen aan een dwarsbalk in de garage. De eerste voetballer die openlijk voor zijn homoseksuele geaardheid besloot uit te komen, werd daarna als een melaatse behandeld. Toen ik tegenover Luca, de barman van stamcafé Stella Polare, over ‘Toni gay’ begon, maakte hij een wegwerpgebaar met zijn arm en zette daarna met tegenzin een cappuccino voor mijn neus. Toni gay. Stel je voor zeg. Iemand een finocchio (homo) noemen is in het aartsconservatieve Italië een belediging an sich, maar in de über-macho wereld van het voetbal de verwensing der verwensingen. Ach, wordt het niet eens tijd om homofobie binnen het voetbal af te schaffen? Juist in Italië. De Romeinen hebben het zo’n beetje uitgevonden. Die gingen in het badhuis regelmatig met de buurman van bil. Daar was niets geks aan. Keizer Nero trad in het huwelijk met een man en Hadriano verloor zijn hart aan Antinoüs, een Griekse tiener. Conservatieve voetbalfans kunnen een voorbeeld nemen aan de progressieve Romeinen. In het oude Rome kon de slaaf tenminste nog op een beetje herenliefde rekenen, alvorens door de pater familias voor een gladiatorengevecht de arena van het Colosseum te worden ingestuurd, om uiteindelijk door een hongerige leeuw te worden verscheurd.

Toni macaroni


Der Toni
Marcello Lippi en Franz Beckenbauer keuvelden er onlangs gezellig op los. Ik stond aan de bar in Siena en ving flarden op van het gesprek. Het ging niet over voetbal. De Duitser vroeg waar Lippi eigenlijk vandaan kwam. ‘Viareggio’, antwoordde de Italiaan. ‘Goh dat is toevallig. Daar ben ik in 1964 op vakantie geweest. Het was mijn eerste vakantie buiten Duitsland. Geweldige tijd gehad’, zei Beckenbauer. Lippi stond erbij en keek ernaar. Wat verveeld. Wat wil je anders? Als je net als Lippi uit Viareggio komt, één van Italiës populairste badplaatsen langs de Toscaanse kust, overkomt het je vermoedelijk wel vaker dat de één of ander begint met: ‘Goh, dat is toevallig. Daar ben ik ooit op vakantie geweest’. Ik ook. Samen met een vriendin. Ik had Lippi kunnen vervelen met het verhaal dat we met onze billen uit de achterklep van de tot camper omgebouwde Mercedes Vito hingen toen we door de carabinieri op de bon werden geslingerd, vanwege wildplassen. Ik deed het niet en schoof in plaats daarvan een toastje met truffelpate naar binnen. Lippi vroeg waar Beckenbauer woonde (in de buurt van Salzburg) en begon over het WK van 2006 dat door de Duitsers zo fantastico georganiseerd was. Hij zei dat de staf van het hotel vreselijk gastvrij was geweest en dat dat zeker had bijgedragen tot het succes van de Italiaanse ploeg. Het ging er reuze gezellig aan toe tussen de Duitser en de Italiaan. Nou is dat op zich niet gek. Hitler en Mussolini konden het tijdens de Tweede Wereldoorlog ook heel best met elkaar vinden, maar in recenter jaren boterde het niet best tussen de twee naties. Had onder andere te maken met voetbal. Het begon allemaal tijdens de WK van 1970 toen de Italianen de Duitsers uit het toernooi knikkerden tijdens een legendarische halve finale, een duel dat de geschiedenis in zou gaan als ‘de wedstrijd van de eeuw’. Niet getreurd. De Duitsers zouden hun revanche krijgen. Tijdens de EK van 1980 in Rome bijvoorbeeld, toen West-Duitsland won. Net als tijdens de WK van 1990 toen Beckenbauer Der Mannschaft in Italië naar de werelditel leidde. Gelukkig voor de spaghetti’s werd de WK-finale van 1982 van Duitsland gewonnen en twee jaar geleden revancheerden de spelers zich op de best mogelijke manier voor Calciopoli door in Berlijn de wereldbeker op te eisen. Heerlijke vendetta! Wie weet komt het de komende EK weer tot een clash tussen de twee voetbalgiganten. Het zou de droomfinale van Der Franz zijn. Het Duitse bedrijf Media Markt nam op dat scenario alvast een voorschot. De hifi-keten besloot tot een campagne met Toni in de hoofdrol. Niet Luca Toni, sterspeler van Bayern en de nationale ploeg, maar een louche Italiaanse playboy, omhangen met schakelkettingen en een zonnebril op het voorhoofd geplakt. De aalgladde macho moet tijdens de EK de verkoopcijfers wat opstuwen. Alle cliché’s over Italianen komen tijdens de vier commercials aan bod. Dat ze onbetrouwbaar, seksistisch en corrupt zijn bijvoorbeeld. In één van de spots zien we Toni omringd door doldwaze Duitsers die en masse nieuwe televisies en laptops aanschaffen ‘om Der Mannschaft tot aan de finale te kunnen volgen’. Toni, in macaroni-Duits: ‘…terwijl wij Italianen gewoon de scheidsrechters omkopen…haha…(grapje)’. In Italië vonden ze er niks grappigs aan. Daar werd de campagne als een ernstige belediging opgevat. Boze Italiaanse medewerkers van Media Markt plaatsten een advertentie in de krant met als kop: ‘Als Italianen niet bestonden, zouden ze moeten worden uitgevonden’. Zelfs de Italiaanse ambassadeur in Berlijn bemoeide zich ermee. Hij schreef een boze brief, waarna het gewraakte filmpje van de buis werd gehaald. Luca Toni maakte zich ondertussen niet druk. ‘Of de Duitsers ons in de maling nemen? Mooi zo. Dat deden ze twee jaar geleden ook en toen wonnen we de wereldtitel. Hopelijk brengt het ons opnieuw geluk’.

Tuesday, June 10, 2008

Primo

Ik weet nog dat de kastelein van de bar tabacchi in het Noord-Italiaanse dorpje Sequals een versleten boksschoen in maat 54 op de toog zette. Een enorme schuit was het, in donkerbruin leer met rode veters; de schoen van een reus. Ik verslikte me bijna in de prosecco. ‘Die is nog van Primo Carnera geweest’, zei de man trots. De zolen waren versleten, het leer uitgebeten van het zweet. Daar moest ooit flink op getraind zijn. En dat deed Carnera dan ook. Touwtje springen met dat lijf van twee meter, hardlopen met die 125 kilo schoon aan de haak. Met mannen, vrouwen en kinderen op zijn schouders door de straten van Sequals. Echt waar, Primo deed het. Carnera wist dat hij als bokser geen natuurtalent was, dus moest de achterstand met trainen worden goed gemaakt. Er werd over de Italiaan van alles gezegd en geschreven. Dat hij bij de geboorte al acht kilo woog. Dat hij als twaalfjarige het lichaam van een man bezat. Dat er geen passende schoenen voor hem te vinden waren en dat zijn moeder hem daarom de kistjes van een gesneuvelde Oostenrijkse soldaat aantrok. Dat hij als puber een liter sinaasappelsap, twee liter melk, negentien boterhammen, veertien eieren en een pond prosciutto tijdens het ontbijt gebruikte. Dat de familie van Primo (mozaïekmakers van beroep) daar helemaal het geld niet voor had en dat pa en ma hem daarom naar een vrijgezelle tante in Frankrijk zonden, waar hij als prijsvechter bij een rondreizend circus terechtkwam. Dat Torre Gorgonzola uiteindelijk door een Parijse bokspromotor werd ontdekt, die van de reus een bokser besloot te maken. Ze zeiden dat hij een freak was. Dat hij er eigenlijk geen hout van kon. Dat hij maar wat liep te maaien met die armen, dat zijn voetenwerk nergens op leek. Dat hij kampioen werd gemaakt door New Yorkse mafiosi, die Primo’s potjes met dollartekens in hun ogen bekeken vanaf de eerste rij. Met een dikke sigaar in de mond en met chique gleufhoeden op de bol. Er werd gezegd dat hij een domoor was die zich liet paaien door Benito Mussolino die in Carnera het ideale propagandamiddel zag. Ach, ze zeiden zoveel. Feit is dat Primo Carnera Italiës eerste en enige wereldkampioen boksen in het zwaargewicht is en daarmee een held voor altijd. Hij wordt in één adem genoemd met campionissimo Coppi en racelegende Nuvolari en nog steeds zeggen moeders tegen hun kinderen: ‘Mangi (eet), dan word je later net zo groot en sterk als Carnera’. Zijn populariteit zit hem in het krankzinnige levensverhaal (hij was na zijn carrière ook nog worstelaar én filmster), waar boksers patent op lijken te hebben. En Primo had lef. Die ging naar de grond en stond weer op. Zoals in 1934 toen hij door Max Baer elf keer in twaalf ronden (een record!) tegen het canvas werd gemept. Carnera had na de eerste uppercut ook kunnen blijven liggen. Hij deed het niet. Hij stond op. Zoals hij het zijn hele leven gewend was geweest. Primo Carnera had al een eigen museum, een eigen stichting. Boeken, documentaires, schilderijen en strips werden aan hem gewijd. Vorige week kwam daar een fictiefilm bij, gemaakt door de Italiaanse cineast Renzo Martinelli. ‘Primo Carnera, the Walking Mountain’, ging in première in Madison Square Garden in New York, op de plek waar Carnera precies 75 jaar geleden wereldkampioen werd door Jack Sharkey in de 6de ronde knockout te slaan. In de bokstempel dit keer geen gangsters op de eerste rij, maar sterren zoals Robert de Niro, Sylvester Stallone en Martin Scorsese. En ze applaudiseerden allemaal voor Primo Carnera, de bokser die in 1967 overleed aan de gevolgen van suikerziekte en een leveraandoening. De reus stierf thuis in Sequals. Hij was pas 60 jaar oud. Nog een laatste espresso in Villa Carnera, een schietgebedje en dat was het dan wel. Op zijn graf hebben ze een mooie buste van de bokser neergezet. Wereldkampioen staat eronder: Primo.

Sunday, April 27, 2008

Idool

Toen ik dertien was hing er een poster van Giuseppe Giannini boven mijn bed. Dat vonden mijn vriendinnen maar raar. Die droomden van een kusje van Rob Lowe of Ralph Macchio uit the Karate Kid. Inge van twee deuren verderop was fan van Frank Zappa. Dat had ook wel wat. Zaten we ’s middags na schooltijd elpeehoezen te bestuderen en maar giechelen om Zappa’s: ‘Don't fool yourself girl, it's goin' right up your poopshoot. Ram it, ram it, ram it up your poopshoot...’ Hoe of waarom ik ooit met het aanbidden van Giannini begonnen ben, is mij niet meer helemaal duidelijk. Vermoedelijk zat er op een woensdagochtend opeens een uitklapposter van AS Roma of het Italiaanse elftal bij de Voetbal International en vielen de schellen dan eindelijk van mijn ogen. Giuseppe Giannini. Die naam alleen al. Klonk toch beter dan Cees Schapendonk of, pak ‘m beet, Ad van der Wiel. Prachtige gebeeldhouwde kop ook. Als uit marmer gebeiteld, maar dan in kleur. Met een stoere stoppelbaard erop en halflang golvend haar. Ik had net Paolo Maldini ontdekt en dan nu Giannini. Goh, dat zulke voetballers bestonden. En toen ben ik eens op onderzoek uitgegaan. Ik wilde alles over mijn Italiaanse held te weten komen. Bleek Giannini nog een geweldige voetballer te zijn ook. Een knapzak met klasse, wat wilde je nog meer? Giannini bleek een fantasista. Oftewel: een echte spelmaker met rugnummer tien. Capitano van AS Roma bovendien, in dat prachtige bloedrode shirt met de geel-oranje bies en Barilla op de borst gedrukt. Ze noemden hem Il Principe (het prinsje) omdat Giannini zo elegant voetballen kon. Ik stelde me daar van alles bij voor. Lekker dribbelen, met de bal aan de voet geplakt. De blik niet op de grond gericht, maar op oneindig, klaar om te passen. Op Francesco Graziani bijvoorbeeld. Of Rudi Völler. In Turijn en in Milaan hadden ze het knapste jongetje van de klas wat graag binnengehengeld, zo tegen het einde van de jaren tachtig, maar mooi dat Giannini nee zei tegen weet ik hoeveel miljard lire. Die voetbalde liever aan de boorden van de rivier de Tiber, in de stad waar hij geboren werd, bij de club van zijn hart. Het maakte van Giannini een onsterfelijke voetballer, een held voor velen en jeugdidool van een nog piepjonge Francesco Totti. Anno 2008 is Giuseppe Giannini bijna vergeten en voor Totti lonkt het einde van zijn carrière. De jongste posterheld der bakvissen is een Napolitaan van geboorte die luistert naar de naam Marco Borriello. De spits van Genoa is met negentien goals topscorer van de Serie A, nog vóór Trezeguet, Mutu en Del Piero. Het is niet alleen veelscoren dat Borriello doet, maar vooral mooiscoren. Zoals die halve omhaal met links tegen Cagliari. Vanuit de draai, aannemen en uithalen: rete! De wereld ligt sinds kort aan zijn voeten. Dat is wel eens anders geweest. Opgegroeid in de jeugdopleiding van AC Milan kreeg de Napolitaan nooit écht een kans. Hij werd vaker verhuurd. En toen zich vorig seizoen dan eindelijk een kans aandiende, werd Borriello op doping betrapt en voor vier maanden geschorst. Onterecht, vond Borriello’s vriendin. Belen Rodriguez, een Argentijns supermodel, nam tijdens een interview in de Italiaanse Sportweek heel onbaatzuchtig de schuld op zich. Bloedmooie Belen legde uit dat ze voor een onschuldig ontstekinkje aan haar intieme delen een pommata had gebruikt met daarin cortisonen. Het kon volgens Belen niet anders dan dat Marco dat spul via een vrijage in zijn systeem had gekregen. Onzin natuurlijk, maar wel een geweldige dopingsmoes. En weer eens wat anders dan: 1. Ik heb verontreinigde waterhoen gegeten (Stefano Garzelli) 2. De clenbuterol was voor mijn hond bedoeld (Frank Vandenbroucke) 3. Men heeft nandrolon in mijn tandpasta geïnjecteerd (Dieter Baumann). Gelukkig voor Borriello gloort er licht aan de horizon. In Genoa wisten ze het al langer, maar ook Roberto Donadoni lijkt nu om: Borriello is de nieuwe bravo van het Italiaanse voetbal. En nog bello ook.

Tuesday, April 22, 2008

Lippi 60 jaar

Het is dit seizoen geen feest om fan van AC Milan te zijn. Afgelopen weekend verloor de houder van de Europa Cup I van Juventus. Het was alweer de negende verliesbeurt van het seizoen, in eigen huis werd pas vijf keer gewonnen. Bijgelovige fans hebben het over de vloek van San Siro omdat in de spelonken van het stadion een zwarte kat is gesignaleerd. De realisten geven toe dat Milan een ploeg op leeftijd is. Nog een geluk dat clubeigenaar Silvio Berlusconi deze week de parlementsverkiezingen won. Valt er tenminste nog wat te vieren, in Milaan. Wie deze week ook wat te vieren had, is Marcello Romeo Lippi. De afgezwaaide bondscoach werd zaterdag zestig. In Italië werd bij die mijlpaal uitgebreid stilgestaan. Een taart op de redactie van de Gazzetta, kaarsjes uitblazen in de studio van Sky. De voormalig bondstrainer is in Italië Santo Lippi. Ik liep hem ooit tegen het lijf in Florence. Lippi knipoogde vanaf de overkant van de straat, ik zwaaide vriendelijk terug. Oe-la-la, zoals de trainer in de chiqueste winkelstraat van Florence aan het palazzo Strozzi en de etalages van Dolce & Gabbana voorbij kuierde. Hier liep niet zomaar iemand, hier liep Lippi. Zo zag succes er dus uit. Italianen zijn een meester in het fingeren van nonchalance. Alsof stijl vanzelfsprekend is. Lippi had die ochtend besloten zich in een prachtig, strak gesneden donkerblauw kostuum te hijsen, mooi contrasterend overhemd en een paar lichtbruine loafers aan de voeten. Een hand bungelde losjes in de broekzak, met de andere hield hij een sigaar beet. Lippi nam een paar trekjes. De rook kringelde omhoog en gaf de grijsaard het aureool van een heilige: een voetbalheilige in de kunststad Florence, waar rond 1400 al een antieke vorm van voetbal werd gespeeld – het Calcio Storico - en waar kunstenaar en naamgenoot Filippino Lippi tijdens de Renaissance ook al werd bewierookt. Grande Marcello zou niet hebben misstaan in de eregalerij van de artiest, die tussen 1457 en 1504 Madonna's in vochtig pleister frescoëde - voetbaltrainers bestonden nog niet. Zo’n vijf eeuwen later stond ik op Schiphol toen Lippi zich in april 1997 meldde in verband met de halve finale in de Champions League van Ajax tegen Juventus. 'Marcello Lippi e un gran' allenatore...tralalalala', werd er gezongen door de fans. Ik verstond er geen bal van, maar het klonk geweldig. Lippi zat voorin in de bus en maakte een verpletterend gedistingeerde indruk. Met die distinctie valt het overigens wel mee. Daarvoor is de in Viareggio geboren Lippi tezeer een type ruwe bolster, blanke pit. ‘E un uomo di mare’, zeggen ze in Italië om maar aan te geven dat Lippi het rauwe en soms onvoorspelbare karakter van de zee met zich meedraagt. Tijdens trainingen en persconferenties vloekt en tiert de Toscaan er gewoonlijk op los, soms op het vulgaire af. Niet uit boosheid of om te beledigen, maar gewoon, het is onderdeel van zijn vocabulaire. Net zoals de woorden spingere (druk zetten), profondita (diepgang) en grinta (vechtlust). ‘Dat is heel normaal voor Viareggini, dat vloeken’, legde mijn vriendin Gianna deze week uit. ‘Dat doen de badmeesters op het strand ook. Dio porca Madonna di Dio en nog veel erger’. De spelers van de squadra azzurra vonden dat het allemaal wel meeviel met het taalgebruik van de zeebonk. En wat nog fijner was: Met Lippi hadden ze eindelijk een trainer die niet om de hete brij heendraaide als het om de tactiek ging of wie wel en niet speelden. Bovendien hield Lippi de spelersgroep uit de wind tijdens de affaire Calciopoli. Het leverde hem de bijnaam il condottiero (de leider) op. ‘Ik ben liever een leider dan een vaderfiguur. Een vader hebben ze al', schreef hij in zijn biografie. Na de WK nam Lippi afscheid van de bank. ‘Voorlopig’, zei hij toen. Maar een sabbatical year, werden er twee en de vraag is of Lippi ooit terugkeert als trainer. Hij zit liever op zijn boot. Beetje vissen. Hij flirt wat met dames uit het dorp of maakt een ommetje op de fiets. ’s Middags naar Bagno Tirreno voor een pasta alle cicale en daarna de zilte zeelucht opsnuiven. Goed voor de spijsvertering. Laatst wilde Lippi na de pasta naar huis, bleek zijn fiets gestolen. Daar had hij enorm de pest over in aangezien het rijwiel hem na de WK door de spelersgroep kado was gedaan. ‘Het gaat om de emotionele waarde’, zei Lippi tegenover een lokale krant en deed een oproep aan de onrechtmatige eigenaar om de fiets terug te bezorgen. ‘Kijk, Lippi kan met zijn miljoenen wel tien fietsen kopen, maar daar gaat het dus niet om he? Het gaat erom dat hij geniet van het kleine, dat hij trouw is gebleven aan zijn leven en vrienden van voor de WK’, zei Gianna. Op wie zou Lippi gestemd hebben maandag? Op Veltroni of Berlusconi?

Saturday, April 19, 2008

Cipo

Het liep tegen een uur of drie. Onderweg in de auto van Marina di Pietrasanta naar Lucca stotterde mijn Britse verloofde opeens vanachter het stuur: ‘Look, look, look!!!’ Ik vroeg wat er gaande was. ‘That is that cycling guy, what is his name again? Mario...’ Ik vermoedde dat het wel eens om Mario Cipollini kon gaan. Niet dat mijn Engelsman nou veel van wielrennen gesnopen heeft (hij begrijpt bijvoorbeeld nog steeds niet waarom Tom Boonen de Tour de France niet winnen kan), maar wie had er nou niet van Super Mario gehoord? Ik keek snel achterom en zag in een flits een imposante verschijning op de racefiets zitten. Allesbehalve een ‘man in black’. Hier pedalleerde iemand die gezien wilde worden. Spierwitte racebroek, gebruinde (blote) bovenbast, haar met klodders brillcream keurig in model gemodelleerd, zonnebril tussen de highlights, rechtop zittend, mobiel bellend met de ene hand, hevig gesticulerend met de andere. Dit zag er op de boulevard van Lido di Camaiore wel heel erg Re Leone uit. En dan was dit nog maar de achterkant. Met de voorkant maakte ik een jaar geleden kennis tijdens de één of andere lullige prijsuitreiking in Siena (Il Premio Artemio Franchi 2006), waar zomaar de voetballegendes Pele en Paolo Rossi voor op kwamen dagen. En Cipo was er dus ook. De directeur van de Banca Monte dei Paschi di Siena moet voor dat akkefietje diep in de buidel hebben getast. Want ‘Pablito’ Rossi en Cipo deden het vast niet voor niets. En van ‘Mister Mastercard’ Pele himself is al jaren bekend dat hij voor minder dan tienduizend euri zijn bed niet uitkomt. Afijn. Onderweg naar de premiazione was het een drukte van jewelste in de nauwe straten rond de Piazza del Campo. Een hoop gedoe voor de etalage van een lokale forno waar de bakker opdringerige fans met potlood, pennen, papier, mobiele telefoons en fotocamera’s buiten de deur hield zodat mooie Mario op zijn gemak een broodje kon bestellen. Dit was koren op Cipo’s molen, dat zag je zo. Terwijl hongerige tifosi elkaar neerhoekten en/of upper-cutten voor een beter uitzicht, lachtte Re Leone vanachter glas zijn volk nog maar eens toe en liet ondertussen wat gratis Ricciarelli (typische Siënese amandelkoekjes) inpakken in ruil voor een foto met de knappe dochter van de bakker. Niet veel later kwam ik zowaar met Mario zelf te spreken. Na afloop van een persconferentie die vooral over het aanstaande WK voetbal handelde en over de vraag of de azzurri wel of niet wereldkampioen konden worden (Cipo dacht van wel), dronken we simultaan een glaasje prosecco aan de bar. Mario vertelde over zijn leven als ex-wielrenner. En het ging over Amsterdam. Oh ja, daar kwam hij graag. Nee, niet om te wielrennen. Een schaterlach. Er werden antipasti geserveerd. In een trendy krijtstreeppak en roze overhemd zag Mario er oogverblindend goed gesoigneerd uit, vond ik. Dat moet de oud-renner ook van mij hebben gedacht, want na een slok of wat kriebelde hij zomaar zijn mobiele nummer op een briefje en vroeg gulzig naar de mijne. Ik verslikte me bijna in mijn prosecco. ‘Ik ben pas gescheiden. Bel me gerust eens voor een afspraak als je in de buurt van Lucca bent. Nou ciao!’ En weg was Mario. Een jaar later hing ik aan de lijn. Nee, Mario wist me zich niet meer te herinneren, maar een interview-afspraak voor Langs de Lijn behoorde tot de mogelijkheden: ‘Je was Nederlands, zei je? Blond toevallig?’ ‘En journalist van beroep’, probeerde ik nog. De start van de Giro d’Italia stond op stapel, maar Cipo had last van een knieblessure en was zodoende niet in Cagliari aanwezig maar revalideerde thuis in Lucca. ‘Weet je wat’, zei Mario. ‘Ik ben over een uurtje in de stad. Waarom kom je niet naar de Piazza San Martino? Dan schudden we elkaar alvast snel de hand’. Prima idee, antwoordde ik. En daar stond ik dan. Wachtend bij de fontein voor de Duomo. Hoogzwanger inmiddels, maar zo zenuwachtig als een opgeschoten puber voor een geheim afspraakje met de mooiste jongen van de klas. Zo tegen vijfen hield een enorme Audi A8 met geblindeerde ramen stil op de Piazza. Mario draaide zijn raampje naar beneden en glimlachtte zoals alleen Mario Cipollini glimlachen kan. We schudden zoals afgesproken de hand, maar van een hartelijke incontro zoals vorig jaar aan de bar in Siena was allesbehalve sprake. Cipo bleef liever in de auto zitten, zei hij. In verband met de fans, weet je wel. En die verdomde knie deed zo’n zeer. ‘Tuurlijk, tuurlijk’, antwoordde ik. ‘Ben je in verwachting?’, zei Mario plots en wees naar mijn buik. Ik knikte en trok gegeneerd mijn t-shirt verder naar benee. ‘Wanneer ben je uitgerekend?’, vroeg de voormalig wereldkampioen. ‘Wanneer heb je tijd voor een interview?’, probeerde ik de boel af te leiden. ‘Later deze week‘, antwoordde Cipollini. ’Bel me, bel me’. Vrrrroaaaaarrrrr! En weg was Mario, die de rest van de week (en de week daarna en de week daarna) overigens voledig onbereikbaar bleef. Net zolang totdat de Giro er al weer op zat en mijn kans op een interview met Re Leone verkeken was. ‘He still looks fucking good man, this Mario!’, zei de Engelsman in de auto. Ik kon dat alleen maar beamen. Al nam de 42-voudig etappe-winnaar van de Giro d’Italia in 2005 afscheid van de wielersport, in Mario’s geval was geen sprake van verval. ‘I bet he can still win a stage in the Tour de France!’, blaatte mijn verloofde. ‘Sure. And Tom Boonen will win the yellow jersey next year in Paris’, antwoordde ik.

Sunday, April 13, 2008

Pleegde Valentino zelfmoord?


Uiteindelijk gaan we allemaal dood. De een alleen wat eerder dan de ander. Wielrenners zijn wat dat betreft net echte mensen. Ze komen alleen vaker tragisch aan hun einde, zo lijkt het. Zoals de winnaar van de Tour de France van 1924, Ottavio Bottecchia, bijvoorbeeld. De Italiaan overleed aan de gevolgen van een schedelbasisfractuur nadat een boze boer hem van zijn fiets katapulteerde met een riek. Bottecchia zou op het land van druiven hebben geproefd en dat pikte de boer niet. Dat verhaal klinkt onwaarschijnlijk en misschien is het dat ook wel. Ik geloof daarom liever dat het om een ouderwetse vendetta ging en dat de jaloerse echtgenoot van een van Bottecchia’s vele amantes een stok in het voorwiel stak waardoor de renner over de kop sloeg en op zijn hoofd belandde. Het kan overigens ook hebben bestaan dat Bottecchia door een zwarthemd van Mussolini een kopje kleiner werd gemaakt omdat de wielrenner als partigiano (verzetsheld) bekend stond. Wie weet ging het gewoon om een bedrijfsongeval en reed de ‘metselaar uit Friuli’ tijdens een afmattende trainingsrit door het vlakke Noord-Italiaanse land met zijn voorwiel in een kuil, een greppel, een spleet of bleef anders achter een kassei steken, maar die versie is veel te saai voor een groot kampioen als Bottecchia dus houden ze het in Italië het liefst op het verhaal met de riek. Wie deze week ook spectaculair over de kop vloog, was Angel Gomez Gomez tijdens de Ronde van Vlaanderen. De Spanjaard zag een wegversmalling over het hoofd, ondanks het gewapper met een vlag van een soort gendarme, en werd zo de lucht ingeschoten. Ik zat met ingehouden adem voor de televisie, maar Gomez Gomez kwam er wonderwel met een gebroken arm en een slag in het voorwiel vanaf. Dat kan niet worden gezegd van Fabio Casartelli, de oud-Olympisch kampioen van 1992, die tijdens de afdaling van de Col de Portet d'Aspet iets te fel naar beneden stoof, uit de bocht vloog en met zijn hoofd op een betonnen paaltje knalde. Zonder valhelm, dus dood. Wielrennen is net rock ’n roll. Ontelbare helden kwamen veel te vroeg aan hun einde. En hoe. Roger Rivière miste ooit ook een bocht tijdens de Tour, viel tien meter diep in een ravijn, raakte verlamd en overleed uiteindelijk op jonge leeftijd aan kanker. Luis Ocaña schoot zichzelf een kogel door de kop, Tommy Simpson viel bovenop de Ventoux dood van de fiets. De twee grootste wielerkampioenen die Italië ooit voortbracht, Coppi en Bartali, raakten ieder een broer kwijt aan de sport. Serse Coppi overleed na een val tijdens de Ronde van Piëmonte, terwijl Giulio Bartali door een auto werd geschept in de heuvels net buiten Florence. Papa Torello, mama Giulia en Gino Bartali zelf zouden de klap nooit meer te boven komen. Wie de klap evenmin te boven kwam, is de moeder van de overleden wielrenner Marco Pantani. Tonina, voorheen broodjesverkoopster aan het strand van Cesenatico, is ervan overtuigd dat haar zoon om zeep werd geholpen door God mag weten wie, ook al wees autopsie op het lichaam van de hevig depressieve wielrenner uit dat hij zich op Valentijnsdag 2004 volledig het ongans snoof en de trip helaas niet overleefde. In september vorig jaar las ik een interview in La Gazzetta dello Sport met Valentino Fois, voormalig knecht van Pantani bij Mercatone Uno. Fois legde uit hoe ook zijn leven in een neerwaartse spiraal terecht was gekomen nadat hij in 2002 werd betrapt op het gebruik van doping, hoe een drugsverslaving hem aan de rand van de afgrond had gebracht, dat hij in wel eens uit stelen ging om aan coke te kunnen komen en dat hij het allemaal zo erg vond voor zijn moeder Maria, bij wie hij na wat mislukte relaties weer inwoonde. ‘Ik ben een zwakke jongen’, zei Fois, ‘maar ik zal niet eindigen zoals Pantani, dat heb ik mama beloofd’. Vorige week overleed Valentino Fois, wielrenner uit de ploeg met de onovertroffen sponsornaam Amore & Vita (Liefde & Leven). Valentino werd na een avondje uit door zijn moeder dood aangetroffen in bed. Het is nog onduidelijk wat de precieze doodsoorzaak is, maar ploegleider Pierino Gavazzi van Amore & Vita is ervan overtuigd dat Valentino zelfmoord pleegde,gelijk Marco Pantani. ‘Hij was een jongen die wilde knokken maar in zijn binnenste zat een klein duiveltje dat hem langzaam maar zeker opvrat’, aldus Gavazzi. Valentino Fois werd 34 jaar oud, net als zijn oud-ploeggenoot en kopman Marco Pantani. Wielrennen is net rock ’n roll.

Deze column werd eerder gepubliceerd in AD Sportwereld Pro, Nederlands eerste en enige dagelijkse sportkrant. Los te koop in de boekhandels en als bijlage verkrijgbaar bij een abonnement op het Algemeen Dagblad. www.sportwereld.nl

Thursday, April 10, 2008

552 keer Pinturricchio

Als fan van Fiorentina hoor je tégen Alessandro Del Piero te zijn. Del Piero is boegbeeld van aartsrivaal Juventus. En Del Piero scoorde de belangrijkste en meest wonderschone doelpunten uit zijn carrière uitgerekend tegen Fiorentina. Dat doet pijn. Aan de boorden van de Arno vinden ze Ale daarom maar een vervelend mannetje. Een aansteller. Een intrigant, net als al die andere verdomde gobbi (gebochelden) uit Turijn. Del Piero de tuimelaar, met zijn handtassenloopje. Met die veel te overdreven getrimde bakkebaarden en die - in een vroeg stadium van zijn carriere, tenminste – highlights in het haar. Homo. Zeggen ze dan, in Florence. In Turijn zeggen ze dat niet. Daar dragen ze Del Piero op handen. Hij is al jaren het gezicht van de club en won in die periode ontelbare prijzen. Toen Juventus in 2006 voor straf werd teruggezet naar de Serie B bleef Del Piero zijn jeugdliefde trouw, terwijl Ibrahimovic, Cannavaro en Zambrotta voor zichzelf en voor Inter, Real en Barcelona kozen. En Del Piero ondertussen maar blijven scoren, natuurlijk. Ook in de Serie B. Uit vrije trappen, penalty’s, met een lobje of gewoon met het buitenkantje. Clubtopscorer allertijden was hij al en vorige week bereikte Del Piero opnieuw een mijlpaal. Met 552 duels in dienst van Juventus FC heeft Del Piero het clubrecord van Gaetano Scirea inmiddels geëvenaard. Een held was hij al maar mocht Ranieri zijn aanvaller aanstaande zondag opstellen tegen Palermo, dan wordt Del Piero in Turijn definitief heilig verklaard. Het is dus toch nog goed gekomen met de jongste telg uit het gezin van Gino en Bruna del Piero. Wie had dat kunnen denken? Zelfs pa en ma vroegen zich lange tijd af wat er toch terecht moest komen van dat nakomertje, dat ziekelijke ventje dat maar niet wilde groeien. Mama Bruna vond een voetbalcarrière maar niks. Die zag Ale liever elektricien worden, net als pa. Veel veiliger. Want stelde je eens voor dat zo’n Marco Materazzi de kleine Alessandrino op een dag dwars door midden zou schoppen? Op verzoek van mama werd Alessandro in de jeugd van San Vediamo daarom op doel gezet. Totdat oudere broer Stefano zijn moeder op een goede dag eens flink door elkaar rammelde en zei: ‘Je zoon is aanvaller. Zie je dan niet hoe goed hij is?’ Daarna ging het rap met de ontwikkeling van het mannetje. Via Conegliano Calcio, naar Padova in de Serie B, naar Juve in de Serie A. De ontdekking van Giampiero Boniperti groeide in Turijn snel uit tot lieveling van het publiek en wist in FIAT-baas Gianni Agnelli zijn grootste fan. Als het goed ging was het genieten geblazen, maar de balkunstenaar dreef zijn baas soms ook tot waanzin. Als de vorm weer eens weken zoek was, bijvoorbeeld. Dan noemde Agnelli zijn sterspeler pesterig Godot, naar de hoofdpersoon uit Samuel Beckett’s toneelstuk ‘Wachten op Godot’, ook een soort Verlosser, op wie je kunt wachten tot je een ons weegt. De andere keer vergeleek l’Avvocato de dribbels van Del Piero met de penseelstreken van Renaissance-kunstenaar Pinturicchio, al vond de voorzitter dat Alessandro niet in de schaduw kon staan van dat andere genie; Roberto Baggio, die hij Raffaello noemde, naar een nog belangrijkere schilder uit dezelfde Renaissance-periode. Als fan van Fiorentina hoor je tégen Del Piero te zijn. Ik ben dat niet. Ik ben voor. Gewoon. Omdat Del Piero privé een hele aardige jongen is, die met echtgenote Sonia en zoontje Tobias een bijzonder bescheiden leven leidt, zonder poeha en ver weg van de spotlights. Omdat akkefietjes met trainers door Del Piero nooit worden uitgevochten op straat. Del Piero haalt zijn gram liever op het veld en werd daar zelfs al eens wereldkampioen voetbal mee. Ik ben voor Del Piero omdat hij heel erg grappig is in de reclamespots van Uliveto en Rocchetta, een Italiaans bronwatermerk, waarin hij zich met zichtbaar plezier op de hak laat nemen door twee piepjonge ultras van Napoli: ‘Noi tifiamo Napoli...tie!’ Ik ben voor Alessandro Del Piero, sinds ik in 1999 in Delle Alpi de wedstrijd Juventus tegen Parma bezocht, samen met Bruno Giuntoli, een Italiaanse vriend uit Rotterdam, die zijn idool na afloop in de catacomben gepassioneerd om de hals vloog. ‘Ale, sei grande. Sei grande, Ale!’, schreeuwde en danste Bruno met een gekopieerde perspas om de hals. Veel afkeurende blikken in de objectieve ogen van echte journalisten in de perszaal, maar gelukkig kon Del Piero zelf wel lachen om de liefdesverklaring van de Rotterdamse Italiaan. Die schudde Bruno na afloop zelfs keurig de hand en gaf een handtekening. Had ik Tacchinardi niet zo snel zien doen. Of, pak ‘m beet, Edgar Davids in zijn jonge jaren? Afijn, ik ben dus voor Alessandro Del Piero. Vooral sinds ik de nu volgende citaten (met bijhorende jaartallen) las in een verhaal in Linea Bianca, de Italiaanse uitvoering van Hard Gras.
1979: ‘Mama, doe het licht niet uit. Ik ben bang in het donker’.
1983: ‘Mama, ik ben een adelaar die hoog in de lucht vliegt. Stefano is een dolfijn, papa is een stier en jij, mama, jij bent een kangaroe’.
1992: ‘Ik heb leren voetballen door te proberen ’s nachts de lichtschakelaar te raken’. Het wachten op Godot is voorbij. De toekomst is voor altijd aan Pinturicchio.

Monday, March 03, 2008

Super-Pippo

Het waren de weken van Cipollini. Tanto tanto Cipo. Veel foto’s en berichten. Cipo in een Hummer, de ploegleidersauto van Rock Racing. Cipo in volle sprint, Cipo op zijn billen onderuit. Cipo, Cipo, Cipo en het einde is voorlopig niet in zicht. Vorige week begon de la Gazzetta dello Sport ineens over Cipo aan de start van Milano-Sanremo, de koers die in 2002 al eens door hem gewonnen werd. Hoorde de Koning niet gewoon thuis in de 99ste editie van la Classicissima, stelde de roze sportkrant? Zou dat geen ultiem eerbetoon zijn? Helemaal gezien het feit dat de voorjaarsklassieker dit jaar wordt verreden op 22 maart, toevallig de dag dat Cipo zijn 41ste verjaardag viert. Van Angelo Zomegnan, de baas van de Giro en Sanremo die, mag het vast. Maar van Pat McQuaid van de UCI vast niet. Wie wél mag meedoen, is de winnaar van 2006; Filippo Pozzato. De zelfbenoemde glamourboy van het peloton ziet in zichzelf graag de opvolger van Cipo, maar persoonlijk vind ik dat Superpippo te zeer zijn best doet om op zijn idool te lijken. Je kunt ook té graag willen. Wat men ook van Cipollini moge vinden - te stoer, te geil of te snel – één ding is zeker: Cipo IS de geboren macho. In vlees en bloed. Van veinzen is geen sprake. Cipo vergeef je de highlights in het haar, voor Pippo Pozzato geldt dat niet.

Lees meer van de column van Verhoofstad in de nieuwste Wieler Revue, nu in de winkel.

www.wielerrevue.nl

Sunday, March 02, 2008

Een nieuw seizoen Dekker


Aan het einde van een lange wielerloze winter staat met de Omloop het Volk de officieuze ouverture van het seizoen op de agenda. Lekker weer koersen. Eindelijk! Ook voor Thomas Dekker, Neerlands hoop in bange wielerdagen, die op dit moment in Spanje meedoet aan de Ronde van Valencia. De ambitie van de Rabo-renner is dit seizoen onverminderd groot. ‘Ik wil een klassieker winnen. Luik, de Waalse Pijl of de Amstel Gold Race. Ja graag. En goed rijden in de Tour’. En het liefst geen gedonder met die heup natuurlijk. Tsja, die heup. Hoe is het eigenlijk met DE HEUP van Thomas Dekker? Dat verdomde gewricht dat hem vorig jaar zo vaak dwars zat. ‘Goed, kijk maar’, zegt Dekker terwijl hij in Lucca de benen de lucht in zwiert. Officieel heet het om een slijmbeursontsteking te gaan, een irritatie die wordt veroorzaakt doordat het bovenbeen niet soepeltjes in de heupkom scharniert. ‘Bij iedere omwenteling op de fiets schraapte het daardoor bot tegen bot en dat ging zeer doen. Ik heb me de afgelopen tijd heel erg intensief laten behandelen. Dat waren sessies van wel drie uur aan een stuk. En maar oprekken die boel. Op een gegeven moment lag mijn been zowat verticaal naast mijn oor in de lucht. Nu voelt het weer lekker los. En belangrijker: ik rij zonder pijn’. Dekker kampt wel met een lichte conditionele achterstand. Tijdens het trainingskamp van de Rabobankploeg in Spanje speelde de blessure namelijk weer op en keerde Dekker vroegtijdig naar huis. Thuis. Dat is tegenwoordig Montecarlo, de officiële residentie van de renner. Maar ook Dirkshorn, in Noord-Holland, waar de feestdagen met de familie werden doorbracht. En Lucca natuurlijk, de Toscaanse uitvalsbasis waar hij de afgelopen jaren vaak verbleef. En ook al zette hij de samenwerking met zijn ‘dopingtrainer’ Luigi Cecchini inmiddels stop, Dekker mag er nog altijd graag komen. Gewoon, om vrienden te bezoeken of om te trainen. In de Apennijnen, tegen de Monte Serra omhoog of in een treintje op het vlakke. Kilometers maken achter de scooter van zijn vriend Stefano, achter de rug van de inmiddels afgezwaaide doortrapper Michele Bartoli of aanhaken bij Mario Cipollini, de sprinter die onlangs zo verassend zijn rentree maakte voor de Amerikaanse wielerploeg Rock Racing. ‘Goh, die Cipo. Is bijna 41 jaar, maar dus niet bij-te-houden he? We trainen met hetzelfde systeem, dat het aantal omwentelingen telt, wattages zus, tijdritblok zus. En een power dat die Cipo heeft, echt ongelooflijke snelheden haalt hij nog steeds. En elke dag natuurlijk een ander tenue aan. Alles op elkaar afgestemd. Shirtje, broek, kousen, valhelm én fiets in dezelfde kleur groen, roze, zwart of wit. En tijdens de training minstens twee keer afstappen als hij langs de weg een mooi vrouwtje ziet staan. Wel lachen hoor. Ik vind het wel mooi dat zo’n kleurrijke figuur weer terug is in de wielersport. Je hoort mensen nu al praten over die patsers van Rock Racing in hun enorme Hummers als ploegleiderswagen, maar ik vind dat de wielersport af en toe best wat opgeleukt mag worden. Is toch mooi voor het publiek? Die komen toch graag naar een Cipollini kijken?’, aldus Dekker die met Cipollini overigens gemeen heeft dat hij sindskort part-time inwoner van Lucca is. Als de Rebo-renner tot nu toe voor een paar dagen in het vestingstadje verbleef, logeerde hij steeds in hotelletjes of bij een vriend. Dat moest maar eens afgelopen zijn. Vond Dekker, die dit najaar een appartement kocht in het historische centrum van de stad. In een prachtig oud pand, dat vroeger dienst deed als hoofdkantoor van een bank. ‘De fietsen staan straks veilig in de kelder, in de voormalige kluis’. Vanuit het raam op de eerste verdieping kijkt Dekker tegen de façade van een oud Romeins anfiteatro. Ook handig: het appartement is tegenover sportspeciaalzaak Tuttosport en naast de mercato. Hoeft Thomas straks maar de hoek om voor een paar verse plakken prosciutto en wat pomodori voor op de boterham. De flat meet ruim honderd vierkante meter, heeft twee slaapkamers en twee badkamers. ‘Handig voor als er gasten komen’. Een kennis van een kennis hielp Thomas met de inrichting, want tsja, ga dat allemaal maar eens uitzoeken in je eentje. Bankstellen, bedden, lampen, vloerkleden voor op de granitovloer, een lekker groot televisietoestel en een open keuken met inbouwapparatuur. Niet te doen, toch? Dekker heeft wel wat beters aan zijn hoofd. De inrichting is over het algemeen sober en modern. Alleen bij het uitkiezen van een bed ging Dekker voor extravagant, maar toen het knalroze ding de flat werd binnengedragen, bleek dat toch iets over de top. ‘Stond voor geen meter, hebben ze meteen weer weggehaald’. ‘Ze’ zijn de Italiaanse binnenhuisarchitecten die Dekker bij zijn keuze adviseerden. ‘Het kost een paar centen, maar dan heb je ook wat. Het is echt helemaal áf’, zegt Dekker trots, al moest hij onlangs nog wel zelf op en neer naar de IKEA in Florence. ‘Niet echt mijn winkel, maar waar haal je anders bestek vandaan?’ Inmiddels is de inrichting bijna voltooid en het gas, water en licht aangesloten. Het enige dat er nu nog aan ontbreekt is een mooie foto voor boven het bed. En nee, dan doelt Dekker dus niet op een afbeelding van een rondborstige blondine. ‘Eigenlijk ben ik dus op zoek naar een mooie zwart-wit foto van Coppi en Bartali om te laten uitvergroten. Dat zou hier toch geweldig passen in dit interieur?’ Hij lacht. Het leven is vurrukkulluk. Dekker hoor je niet klagen, die telt zijn zegeningen. Je moest eens weten hoe vaak hij op de fiets aan zijn vader denkt. ‘Die stond als 13-jarige al op het land en moest tot zijn 25ste al zijn geld aan zijn ouders afgeven. Dat was heel normaal, maar dat kun je je nu toch niet meer voorstellen? Veel respect hoor, voor die man’. Hoe anders ziet het leven van de zoon er vooralsnog uit. Die zwoegt niet op het land, die zit op de fiets. Die heeft van zijn hobby zijn beroep kunnen maken, anders had de 23-jarige wielrenner nu misschien wel voor de klas gestaan. Lesgeven aan kinderen op de basisschool, want dat toekomstperspectief zag Dekker vroeger ook wel zitten. ‘Ik ben echt dol op kinderen’. Of de wielrenner ooit nog meester wordt, valt te bezien. Voorlopig eerst maar even koersen en winnen als het kan.

Tuesday, February 26, 2008

Sportief gebaar in Puglia


Goed nieuws voor de voetbalcynici onder ons die het tegenwoordig maar niks vinden, het spel met de bal, en die terug verlangen naar die goeie ouwe tijd, toen kameraadschap nog bestond en de schwalbe nog uitgevonden moest worden; sportiviteit in de sport bestaat. Nog steeds. Jawel. Zelfs in Italië. En in ieder geval in de wereld van amateur-voetballer Francesco Cannarozzi uit Puglia. Tijdens de topper tegen Corato had de spits van Lucera de bal het afgelopen weekend maar voor het intikken, maar de topscorer besloot voor open doel naast te punteren. Niet omdat hij die boel niet goed raakte, maar gewoon, omdat even verderop een tegenstander geblesseerd op de grond lag. Respect, weet je wel. Van én voor een man van eer. Dat zie je wel vaker in de zuidelijke regionen van de laars. Hoe dan ook: De actie viel op, aangezien het in Italië gewoonlijk over supportersgeweld en ruzie en agressie binnen de lijnen gaat. In de media werd Cannarozzi deze week gepresenteerd als een halve voetbalheilige die toch wel erg onbaatzuchtig was geweest, schreef de La Gazzetta 'De spits is met 25 goals topscorer in de hoogste amateurklasse en hij had er vermoedelijk graag nummer 26 aan toegevoegd'. Dat Cannarozzi behalve een onbaatzuchtig man ook een ijzersterke spits is, bewees hij een paar minuten later. Het applaus op de tribune vanwege Cannarozzi's sportieve geste was amper verstomd of de aanvaller joeg het leer alsnog snoeihard achter de doelman van Corato in het net: 2-1. Held en matchwinner, Cannarozzi is de winnaar van de week.

Sunday, February 17, 2008

Voetbal-opera

Weer een fijn reclamefilmpje van de Italiaanse betaalzender Sky om de kijker attent te maken op de verschillende topduels van Italiaanse clubs in de Champions League van aankomende week, te weten: Milan-Arsenal, Roma-Real en Inter-Liverpool. Met Gianluca Vialli, Luca Marchegiani, Massimo Mauro, José Altafini en presentator Fabio Guadagnini als de 5 Madrigalisti Moderni, een komisch Italiaans quintet. Beppe Bergomi en commentator Fabio Caressa zitten als toeschouwers op de eerste rij in de zaal. Not amused...

Held Maldini

Paolo Maldini is in Italië held voor het leven. Dat was hij al een tijdje, maar de mythe rond de 39-jarige Milanista blijft maar aanzwellen. Afgelopen week kreeg de aanhang van de Milanese club twee dompers te verwerken; het zag Ronaldo zwaar geblesseerd uitvallen en tegen Parma kwam de club zaterdag niet verder dan 0-0. Het zit Milan dit seizoen niet mee in de Serie A. Gelukkig is er dan nog altijd Paolo Maldini om de boel op te fleuren. De verdediger viel in Parma in en tekende daarmee voor zijn 1000ste officiële wedstrijd voor de rossoneri. 1000! Het was, daar in Parma, misschien niet het decor dat je de jubilaris wenstte maar hoorde je Maldini klagen? Van een te groot ego heeft de verdediger geen last. Hij baalde gewoon dat er niet gewonnen werd. Voorbeeld-prof. Niet mekkeren, maar zelf-kritisch durven zijn. Ook na 23 jaar voetbal op het hoogste niveau.

8.427 dagen geleden, op 20 januari 1985 maakte de 17-jarige Paolo zijn debuut tegen Udinese en trad daarmee in de voetsporen van zijn vader Cesare. Maldini senior vertelde me ooit dat hij die dag niet in Udine maar in Milaan op de tribune zat, tijdens een duel van Inter, om als bondscoach wat internationals van zijn Italië onder de 21 te bekijken. Goh, wat had hij gebaald toen fans hem verwittigden dat zijn zoon een paar honderd kilometer verderop was ingevallen. Snel heeft Cesare op de tribune toen zijn spullen gepakt en is in de parkeergarage onder San Siro in de auto gaan zitten. In z'n eentje, luisterend naar de het commentaar op de radio. En iedere keer als de verslaggever zei: 'Aan de bal is Paolo Maldini, zoon van Cesare...', pinkte senior een traantje weg achter het stuur. Hij wist wel dat Paolo talent had maar had in zijn zoon nooit écht zijn opvolger gezien. Daarvoor was Paolo teveel een dromer, dacht hij. Pa had het mis. 23 jaar na die koude dag in januari heeft de zoon, de vader in alles overtroffen. Paolo Maldini speelde meer duels, won meer prijzen, is meer mythe. En wat vindt de vader daar eigenlijk van?', vroeg ik hem ooit aan de toog van zijn stamcafé in Milaan. 'Die vindt dat het zo goed is', aldus een trotse Cesare Maldini in l'Osteria del Pallone.

Deze week kwam Maldini aan het woord in de La Gazzetta dello Sport. Hij vertelt tijdens dat interview dat ploeggenoot Serginho hem wel eens vraagt: 'Goh Paolo, hoeveel nachten denk je tijdens al die jaren wel niet in trainingskamp te hebben doorgebracht?' Maldini: 'Veel, heel veel. Maar ik klaag liever niet. Ik heb het geluk gehad nooit écht zwaar geblesseerd te zijn geraakt, het geluk dat ik voor een geweldige club speel, het geluk dat voetbal mijn grootste passie is, waardoor ik altijd plezier in mijn vak heb gehad'.

Hij speelde ooit tachtig wedstrijd op een rij zonder te verliezen, maar onoverwinnelijk voelde de verdediger zich nooit. Maldini: 'Het was hoogstens een stimulans om elke week nog wat extra te geven, om die serie zo lang mogelijk in stand te houden. Winnen is lastig. Reden te meer om zoveel mogelijk van overwinningen te genieten. Dat heb ik altijd gedaan'.

Welke wedstrijd zou hij graag opnieuw beleven? Maldini: 'Mijn allereerste wedstrijd, tegen Udinese. Vanaf die dag voel ik mij famililied van Milan'.

Volgende vraag. Wat zou je je zoon Christian, die ook verdediger wil worden, mee willen meegeven? Maldini: 'Nooit opgeven, is een belangrijke les die ik van Franco Baresi heb geleerd. Er bestaan genoeg beelden van mij in een wanhopige poging om de bal te onderscheppen, in uitzichtloze situaties, hopend op een foutje van de tegenstander. Het is mee eens overkomen tijdens Milan - Roma, toen ik op die manier de bal van Totti afpakte. En dat probeer ik dan over te dragen op mijn zoon. Voor het overige laat ik hem met rust en laat ik het aan de trainers van Milan over'.

Welke DVD zou je Berlusconi cadeau willen doen? Maldini: 'Een DVD met beelden van AC Milan-Steau Boekarest, de 1e Europa Cup I'.

Welke nederlaag zou je willen uitwissen? Maldini: 'De nederlaag tegen Olympique Marseille, toen we van het veld stapten omdat bij ons het respect ontbrak om de nederlaag te aanvaarden'.

Wat was je beste wedstrijd tot nu toe en wat was de slechtste? Maldini: 'Ik ben heel vaak ontevreden van het veld gestapt'.

Van welke trainer heb je het meest geleerd? Maldini: 'Van Liedholm, ook van Sacchi en Capello'.

Welke wedstrijd zou je graag over willen doen? Maldini: 'De verloren EC I-finale in Istanbul tegen Liverpool. De meest pijnlijke nederlaag van mijn carriere, maar tegelijkertijd hebben we dat duel als ploeg uitzonderlijk goed gevoetbald'.

Fabio Cannavaro is je record van 126 interlands op een paar wedstrijden genaderd. Erg als dat record sneuvelt? Maldini: 'Een beetje wel, maar erger vind ik het dat ik nooit wereldkampioen ben geworden'.

Tijdens 23 jaar voetbal heeft Maldini zijn moraal nooit verloochent. Hij vervulde zijn sportieve plicht, was eerlijk en loyaal. Maldini is een icoon van het moderne voetbal', schreef l'Equipe onlangs. Lang niet gek voor een speler die zijn carriere als dromer begon. En wat zou de vader daarvan vinden? Dat het zo goed is?

Friday, January 25, 2008

Van Basten technisch directeur Ajax?

Marco van Basten bracht deze week een bliksembezoek aan Milanello. Hij lunchte met Clarence Seedorf en sprak over diens rol binnen het Nederlands elftal, schudde handen met oude bekenden, omhelsde voormalig buurman en ploeggenoot Carlo Ancelotti en gaf ten overstaan van de aanwezige media zijn mening over Kaka en nieuwkomer Pato. Hij ging ook nog even in op het feit dat Nederland en Italië elkaar tijdens de EK treffen ('Dat is bijzonder, aangezien Donadoni en ik elkaar goed kennen') en zei over zijn eigen toekomst: 'Na de EK geloof ik dat ik ophoud als trainer. Wat ik daarna ga doen weet ik nog niet, maar ik geloof dat het wat anders wordt'. Als we Van Basten moeten 'geloven' is niets zeker maar de la Gazzetta meent dat één plus één, twee is en concludeert op basis van het bovenstaande dat Van Basten volgend jaar niet als trainer maar als technisch directeur bij Ajax aan de slag gaat.