Sunday, April 27, 2008

Idool

Toen ik dertien was hing er een poster van Giuseppe Giannini boven mijn bed. Dat vonden mijn vriendinnen maar raar. Die droomden van een kusje van Rob Lowe of Ralph Macchio uit the Karate Kid. Inge van twee deuren verderop was fan van Frank Zappa. Dat had ook wel wat. Zaten we ’s middags na schooltijd elpeehoezen te bestuderen en maar giechelen om Zappa’s: ‘Don't fool yourself girl, it's goin' right up your poopshoot. Ram it, ram it, ram it up your poopshoot...’ Hoe of waarom ik ooit met het aanbidden van Giannini begonnen ben, is mij niet meer helemaal duidelijk. Vermoedelijk zat er op een woensdagochtend opeens een uitklapposter van AS Roma of het Italiaanse elftal bij de Voetbal International en vielen de schellen dan eindelijk van mijn ogen. Giuseppe Giannini. Die naam alleen al. Klonk toch beter dan Cees Schapendonk of, pak ‘m beet, Ad van der Wiel. Prachtige gebeeldhouwde kop ook. Als uit marmer gebeiteld, maar dan in kleur. Met een stoere stoppelbaard erop en halflang golvend haar. Ik had net Paolo Maldini ontdekt en dan nu Giannini. Goh, dat zulke voetballers bestonden. En toen ben ik eens op onderzoek uitgegaan. Ik wilde alles over mijn Italiaanse held te weten komen. Bleek Giannini nog een geweldige voetballer te zijn ook. Een knapzak met klasse, wat wilde je nog meer? Giannini bleek een fantasista. Oftewel: een echte spelmaker met rugnummer tien. Capitano van AS Roma bovendien, in dat prachtige bloedrode shirt met de geel-oranje bies en Barilla op de borst gedrukt. Ze noemden hem Il Principe (het prinsje) omdat Giannini zo elegant voetballen kon. Ik stelde me daar van alles bij voor. Lekker dribbelen, met de bal aan de voet geplakt. De blik niet op de grond gericht, maar op oneindig, klaar om te passen. Op Francesco Graziani bijvoorbeeld. Of Rudi Völler. In Turijn en in Milaan hadden ze het knapste jongetje van de klas wat graag binnengehengeld, zo tegen het einde van de jaren tachtig, maar mooi dat Giannini nee zei tegen weet ik hoeveel miljard lire. Die voetbalde liever aan de boorden van de rivier de Tiber, in de stad waar hij geboren werd, bij de club van zijn hart. Het maakte van Giannini een onsterfelijke voetballer, een held voor velen en jeugdidool van een nog piepjonge Francesco Totti. Anno 2008 is Giuseppe Giannini bijna vergeten en voor Totti lonkt het einde van zijn carrière. De jongste posterheld der bakvissen is een Napolitaan van geboorte die luistert naar de naam Marco Borriello. De spits van Genoa is met negentien goals topscorer van de Serie A, nog vóór Trezeguet, Mutu en Del Piero. Het is niet alleen veelscoren dat Borriello doet, maar vooral mooiscoren. Zoals die halve omhaal met links tegen Cagliari. Vanuit de draai, aannemen en uithalen: rete! De wereld ligt sinds kort aan zijn voeten. Dat is wel eens anders geweest. Opgegroeid in de jeugdopleiding van AC Milan kreeg de Napolitaan nooit écht een kans. Hij werd vaker verhuurd. En toen zich vorig seizoen dan eindelijk een kans aandiende, werd Borriello op doping betrapt en voor vier maanden geschorst. Onterecht, vond Borriello’s vriendin. Belen Rodriguez, een Argentijns supermodel, nam tijdens een interview in de Italiaanse Sportweek heel onbaatzuchtig de schuld op zich. Bloedmooie Belen legde uit dat ze voor een onschuldig ontstekinkje aan haar intieme delen een pommata had gebruikt met daarin cortisonen. Het kon volgens Belen niet anders dan dat Marco dat spul via een vrijage in zijn systeem had gekregen. Onzin natuurlijk, maar wel een geweldige dopingsmoes. En weer eens wat anders dan: 1. Ik heb verontreinigde waterhoen gegeten (Stefano Garzelli) 2. De clenbuterol was voor mijn hond bedoeld (Frank Vandenbroucke) 3. Men heeft nandrolon in mijn tandpasta geïnjecteerd (Dieter Baumann). Gelukkig voor Borriello gloort er licht aan de horizon. In Genoa wisten ze het al langer, maar ook Roberto Donadoni lijkt nu om: Borriello is de nieuwe bravo van het Italiaanse voetbal. En nog bello ook.

Tuesday, April 22, 2008

Lippi 60 jaar

Het is dit seizoen geen feest om fan van AC Milan te zijn. Afgelopen weekend verloor de houder van de Europa Cup I van Juventus. Het was alweer de negende verliesbeurt van het seizoen, in eigen huis werd pas vijf keer gewonnen. Bijgelovige fans hebben het over de vloek van San Siro omdat in de spelonken van het stadion een zwarte kat is gesignaleerd. De realisten geven toe dat Milan een ploeg op leeftijd is. Nog een geluk dat clubeigenaar Silvio Berlusconi deze week de parlementsverkiezingen won. Valt er tenminste nog wat te vieren, in Milaan. Wie deze week ook wat te vieren had, is Marcello Romeo Lippi. De afgezwaaide bondscoach werd zaterdag zestig. In Italië werd bij die mijlpaal uitgebreid stilgestaan. Een taart op de redactie van de Gazzetta, kaarsjes uitblazen in de studio van Sky. De voormalig bondstrainer is in Italië Santo Lippi. Ik liep hem ooit tegen het lijf in Florence. Lippi knipoogde vanaf de overkant van de straat, ik zwaaide vriendelijk terug. Oe-la-la, zoals de trainer in de chiqueste winkelstraat van Florence aan het palazzo Strozzi en de etalages van Dolce & Gabbana voorbij kuierde. Hier liep niet zomaar iemand, hier liep Lippi. Zo zag succes er dus uit. Italianen zijn een meester in het fingeren van nonchalance. Alsof stijl vanzelfsprekend is. Lippi had die ochtend besloten zich in een prachtig, strak gesneden donkerblauw kostuum te hijsen, mooi contrasterend overhemd en een paar lichtbruine loafers aan de voeten. Een hand bungelde losjes in de broekzak, met de andere hield hij een sigaar beet. Lippi nam een paar trekjes. De rook kringelde omhoog en gaf de grijsaard het aureool van een heilige: een voetbalheilige in de kunststad Florence, waar rond 1400 al een antieke vorm van voetbal werd gespeeld – het Calcio Storico - en waar kunstenaar en naamgenoot Filippino Lippi tijdens de Renaissance ook al werd bewierookt. Grande Marcello zou niet hebben misstaan in de eregalerij van de artiest, die tussen 1457 en 1504 Madonna's in vochtig pleister frescoëde - voetbaltrainers bestonden nog niet. Zo’n vijf eeuwen later stond ik op Schiphol toen Lippi zich in april 1997 meldde in verband met de halve finale in de Champions League van Ajax tegen Juventus. 'Marcello Lippi e un gran' allenatore...tralalalala', werd er gezongen door de fans. Ik verstond er geen bal van, maar het klonk geweldig. Lippi zat voorin in de bus en maakte een verpletterend gedistingeerde indruk. Met die distinctie valt het overigens wel mee. Daarvoor is de in Viareggio geboren Lippi tezeer een type ruwe bolster, blanke pit. ‘E un uomo di mare’, zeggen ze in Italië om maar aan te geven dat Lippi het rauwe en soms onvoorspelbare karakter van de zee met zich meedraagt. Tijdens trainingen en persconferenties vloekt en tiert de Toscaan er gewoonlijk op los, soms op het vulgaire af. Niet uit boosheid of om te beledigen, maar gewoon, het is onderdeel van zijn vocabulaire. Net zoals de woorden spingere (druk zetten), profondita (diepgang) en grinta (vechtlust). ‘Dat is heel normaal voor Viareggini, dat vloeken’, legde mijn vriendin Gianna deze week uit. ‘Dat doen de badmeesters op het strand ook. Dio porca Madonna di Dio en nog veel erger’. De spelers van de squadra azzurra vonden dat het allemaal wel meeviel met het taalgebruik van de zeebonk. En wat nog fijner was: Met Lippi hadden ze eindelijk een trainer die niet om de hete brij heendraaide als het om de tactiek ging of wie wel en niet speelden. Bovendien hield Lippi de spelersgroep uit de wind tijdens de affaire Calciopoli. Het leverde hem de bijnaam il condottiero (de leider) op. ‘Ik ben liever een leider dan een vaderfiguur. Een vader hebben ze al', schreef hij in zijn biografie. Na de WK nam Lippi afscheid van de bank. ‘Voorlopig’, zei hij toen. Maar een sabbatical year, werden er twee en de vraag is of Lippi ooit terugkeert als trainer. Hij zit liever op zijn boot. Beetje vissen. Hij flirt wat met dames uit het dorp of maakt een ommetje op de fiets. ’s Middags naar Bagno Tirreno voor een pasta alle cicale en daarna de zilte zeelucht opsnuiven. Goed voor de spijsvertering. Laatst wilde Lippi na de pasta naar huis, bleek zijn fiets gestolen. Daar had hij enorm de pest over in aangezien het rijwiel hem na de WK door de spelersgroep kado was gedaan. ‘Het gaat om de emotionele waarde’, zei Lippi tegenover een lokale krant en deed een oproep aan de onrechtmatige eigenaar om de fiets terug te bezorgen. ‘Kijk, Lippi kan met zijn miljoenen wel tien fietsen kopen, maar daar gaat het dus niet om he? Het gaat erom dat hij geniet van het kleine, dat hij trouw is gebleven aan zijn leven en vrienden van voor de WK’, zei Gianna. Op wie zou Lippi gestemd hebben maandag? Op Veltroni of Berlusconi?

Saturday, April 19, 2008

Cipo

Het liep tegen een uur of drie. Onderweg in de auto van Marina di Pietrasanta naar Lucca stotterde mijn Britse verloofde opeens vanachter het stuur: ‘Look, look, look!!!’ Ik vroeg wat er gaande was. ‘That is that cycling guy, what is his name again? Mario...’ Ik vermoedde dat het wel eens om Mario Cipollini kon gaan. Niet dat mijn Engelsman nou veel van wielrennen gesnopen heeft (hij begrijpt bijvoorbeeld nog steeds niet waarom Tom Boonen de Tour de France niet winnen kan), maar wie had er nou niet van Super Mario gehoord? Ik keek snel achterom en zag in een flits een imposante verschijning op de racefiets zitten. Allesbehalve een ‘man in black’. Hier pedalleerde iemand die gezien wilde worden. Spierwitte racebroek, gebruinde (blote) bovenbast, haar met klodders brillcream keurig in model gemodelleerd, zonnebril tussen de highlights, rechtop zittend, mobiel bellend met de ene hand, hevig gesticulerend met de andere. Dit zag er op de boulevard van Lido di Camaiore wel heel erg Re Leone uit. En dan was dit nog maar de achterkant. Met de voorkant maakte ik een jaar geleden kennis tijdens de één of andere lullige prijsuitreiking in Siena (Il Premio Artemio Franchi 2006), waar zomaar de voetballegendes Pele en Paolo Rossi voor op kwamen dagen. En Cipo was er dus ook. De directeur van de Banca Monte dei Paschi di Siena moet voor dat akkefietje diep in de buidel hebben getast. Want ‘Pablito’ Rossi en Cipo deden het vast niet voor niets. En van ‘Mister Mastercard’ Pele himself is al jaren bekend dat hij voor minder dan tienduizend euri zijn bed niet uitkomt. Afijn. Onderweg naar de premiazione was het een drukte van jewelste in de nauwe straten rond de Piazza del Campo. Een hoop gedoe voor de etalage van een lokale forno waar de bakker opdringerige fans met potlood, pennen, papier, mobiele telefoons en fotocamera’s buiten de deur hield zodat mooie Mario op zijn gemak een broodje kon bestellen. Dit was koren op Cipo’s molen, dat zag je zo. Terwijl hongerige tifosi elkaar neerhoekten en/of upper-cutten voor een beter uitzicht, lachtte Re Leone vanachter glas zijn volk nog maar eens toe en liet ondertussen wat gratis Ricciarelli (typische Siënese amandelkoekjes) inpakken in ruil voor een foto met de knappe dochter van de bakker. Niet veel later kwam ik zowaar met Mario zelf te spreken. Na afloop van een persconferentie die vooral over het aanstaande WK voetbal handelde en over de vraag of de azzurri wel of niet wereldkampioen konden worden (Cipo dacht van wel), dronken we simultaan een glaasje prosecco aan de bar. Mario vertelde over zijn leven als ex-wielrenner. En het ging over Amsterdam. Oh ja, daar kwam hij graag. Nee, niet om te wielrennen. Een schaterlach. Er werden antipasti geserveerd. In een trendy krijtstreeppak en roze overhemd zag Mario er oogverblindend goed gesoigneerd uit, vond ik. Dat moet de oud-renner ook van mij hebben gedacht, want na een slok of wat kriebelde hij zomaar zijn mobiele nummer op een briefje en vroeg gulzig naar de mijne. Ik verslikte me bijna in mijn prosecco. ‘Ik ben pas gescheiden. Bel me gerust eens voor een afspraak als je in de buurt van Lucca bent. Nou ciao!’ En weg was Mario. Een jaar later hing ik aan de lijn. Nee, Mario wist me zich niet meer te herinneren, maar een interview-afspraak voor Langs de Lijn behoorde tot de mogelijkheden: ‘Je was Nederlands, zei je? Blond toevallig?’ ‘En journalist van beroep’, probeerde ik nog. De start van de Giro d’Italia stond op stapel, maar Cipo had last van een knieblessure en was zodoende niet in Cagliari aanwezig maar revalideerde thuis in Lucca. ‘Weet je wat’, zei Mario. ‘Ik ben over een uurtje in de stad. Waarom kom je niet naar de Piazza San Martino? Dan schudden we elkaar alvast snel de hand’. Prima idee, antwoordde ik. En daar stond ik dan. Wachtend bij de fontein voor de Duomo. Hoogzwanger inmiddels, maar zo zenuwachtig als een opgeschoten puber voor een geheim afspraakje met de mooiste jongen van de klas. Zo tegen vijfen hield een enorme Audi A8 met geblindeerde ramen stil op de Piazza. Mario draaide zijn raampje naar beneden en glimlachtte zoals alleen Mario Cipollini glimlachen kan. We schudden zoals afgesproken de hand, maar van een hartelijke incontro zoals vorig jaar aan de bar in Siena was allesbehalve sprake. Cipo bleef liever in de auto zitten, zei hij. In verband met de fans, weet je wel. En die verdomde knie deed zo’n zeer. ‘Tuurlijk, tuurlijk’, antwoordde ik. ‘Ben je in verwachting?’, zei Mario plots en wees naar mijn buik. Ik knikte en trok gegeneerd mijn t-shirt verder naar benee. ‘Wanneer ben je uitgerekend?’, vroeg de voormalig wereldkampioen. ‘Wanneer heb je tijd voor een interview?’, probeerde ik de boel af te leiden. ‘Later deze week‘, antwoordde Cipollini. ’Bel me, bel me’. Vrrrroaaaaarrrrr! En weg was Mario, die de rest van de week (en de week daarna en de week daarna) overigens voledig onbereikbaar bleef. Net zolang totdat de Giro er al weer op zat en mijn kans op een interview met Re Leone verkeken was. ‘He still looks fucking good man, this Mario!’, zei de Engelsman in de auto. Ik kon dat alleen maar beamen. Al nam de 42-voudig etappe-winnaar van de Giro d’Italia in 2005 afscheid van de wielersport, in Mario’s geval was geen sprake van verval. ‘I bet he can still win a stage in the Tour de France!’, blaatte mijn verloofde. ‘Sure. And Tom Boonen will win the yellow jersey next year in Paris’, antwoordde ik.

Sunday, April 13, 2008

Pleegde Valentino zelfmoord?


Uiteindelijk gaan we allemaal dood. De een alleen wat eerder dan de ander. Wielrenners zijn wat dat betreft net echte mensen. Ze komen alleen vaker tragisch aan hun einde, zo lijkt het. Zoals de winnaar van de Tour de France van 1924, Ottavio Bottecchia, bijvoorbeeld. De Italiaan overleed aan de gevolgen van een schedelbasisfractuur nadat een boze boer hem van zijn fiets katapulteerde met een riek. Bottecchia zou op het land van druiven hebben geproefd en dat pikte de boer niet. Dat verhaal klinkt onwaarschijnlijk en misschien is het dat ook wel. Ik geloof daarom liever dat het om een ouderwetse vendetta ging en dat de jaloerse echtgenoot van een van Bottecchia’s vele amantes een stok in het voorwiel stak waardoor de renner over de kop sloeg en op zijn hoofd belandde. Het kan overigens ook hebben bestaan dat Bottecchia door een zwarthemd van Mussolini een kopje kleiner werd gemaakt omdat de wielrenner als partigiano (verzetsheld) bekend stond. Wie weet ging het gewoon om een bedrijfsongeval en reed de ‘metselaar uit Friuli’ tijdens een afmattende trainingsrit door het vlakke Noord-Italiaanse land met zijn voorwiel in een kuil, een greppel, een spleet of bleef anders achter een kassei steken, maar die versie is veel te saai voor een groot kampioen als Bottecchia dus houden ze het in Italië het liefst op het verhaal met de riek. Wie deze week ook spectaculair over de kop vloog, was Angel Gomez Gomez tijdens de Ronde van Vlaanderen. De Spanjaard zag een wegversmalling over het hoofd, ondanks het gewapper met een vlag van een soort gendarme, en werd zo de lucht ingeschoten. Ik zat met ingehouden adem voor de televisie, maar Gomez Gomez kwam er wonderwel met een gebroken arm en een slag in het voorwiel vanaf. Dat kan niet worden gezegd van Fabio Casartelli, de oud-Olympisch kampioen van 1992, die tijdens de afdaling van de Col de Portet d'Aspet iets te fel naar beneden stoof, uit de bocht vloog en met zijn hoofd op een betonnen paaltje knalde. Zonder valhelm, dus dood. Wielrennen is net rock ’n roll. Ontelbare helden kwamen veel te vroeg aan hun einde. En hoe. Roger Rivière miste ooit ook een bocht tijdens de Tour, viel tien meter diep in een ravijn, raakte verlamd en overleed uiteindelijk op jonge leeftijd aan kanker. Luis Ocaña schoot zichzelf een kogel door de kop, Tommy Simpson viel bovenop de Ventoux dood van de fiets. De twee grootste wielerkampioenen die Italië ooit voortbracht, Coppi en Bartali, raakten ieder een broer kwijt aan de sport. Serse Coppi overleed na een val tijdens de Ronde van Piëmonte, terwijl Giulio Bartali door een auto werd geschept in de heuvels net buiten Florence. Papa Torello, mama Giulia en Gino Bartali zelf zouden de klap nooit meer te boven komen. Wie de klap evenmin te boven kwam, is de moeder van de overleden wielrenner Marco Pantani. Tonina, voorheen broodjesverkoopster aan het strand van Cesenatico, is ervan overtuigd dat haar zoon om zeep werd geholpen door God mag weten wie, ook al wees autopsie op het lichaam van de hevig depressieve wielrenner uit dat hij zich op Valentijnsdag 2004 volledig het ongans snoof en de trip helaas niet overleefde. In september vorig jaar las ik een interview in La Gazzetta dello Sport met Valentino Fois, voormalig knecht van Pantani bij Mercatone Uno. Fois legde uit hoe ook zijn leven in een neerwaartse spiraal terecht was gekomen nadat hij in 2002 werd betrapt op het gebruik van doping, hoe een drugsverslaving hem aan de rand van de afgrond had gebracht, dat hij in wel eens uit stelen ging om aan coke te kunnen komen en dat hij het allemaal zo erg vond voor zijn moeder Maria, bij wie hij na wat mislukte relaties weer inwoonde. ‘Ik ben een zwakke jongen’, zei Fois, ‘maar ik zal niet eindigen zoals Pantani, dat heb ik mama beloofd’. Vorige week overleed Valentino Fois, wielrenner uit de ploeg met de onovertroffen sponsornaam Amore & Vita (Liefde & Leven). Valentino werd na een avondje uit door zijn moeder dood aangetroffen in bed. Het is nog onduidelijk wat de precieze doodsoorzaak is, maar ploegleider Pierino Gavazzi van Amore & Vita is ervan overtuigd dat Valentino zelfmoord pleegde,gelijk Marco Pantani. ‘Hij was een jongen die wilde knokken maar in zijn binnenste zat een klein duiveltje dat hem langzaam maar zeker opvrat’, aldus Gavazzi. Valentino Fois werd 34 jaar oud, net als zijn oud-ploeggenoot en kopman Marco Pantani. Wielrennen is net rock ’n roll.

Deze column werd eerder gepubliceerd in AD Sportwereld Pro, Nederlands eerste en enige dagelijkse sportkrant. Los te koop in de boekhandels en als bijlage verkrijgbaar bij een abonnement op het Algemeen Dagblad. www.sportwereld.nl

Thursday, April 10, 2008

552 keer Pinturricchio

Als fan van Fiorentina hoor je tégen Alessandro Del Piero te zijn. Del Piero is boegbeeld van aartsrivaal Juventus. En Del Piero scoorde de belangrijkste en meest wonderschone doelpunten uit zijn carrière uitgerekend tegen Fiorentina. Dat doet pijn. Aan de boorden van de Arno vinden ze Ale daarom maar een vervelend mannetje. Een aansteller. Een intrigant, net als al die andere verdomde gobbi (gebochelden) uit Turijn. Del Piero de tuimelaar, met zijn handtassenloopje. Met die veel te overdreven getrimde bakkebaarden en die - in een vroeg stadium van zijn carriere, tenminste – highlights in het haar. Homo. Zeggen ze dan, in Florence. In Turijn zeggen ze dat niet. Daar dragen ze Del Piero op handen. Hij is al jaren het gezicht van de club en won in die periode ontelbare prijzen. Toen Juventus in 2006 voor straf werd teruggezet naar de Serie B bleef Del Piero zijn jeugdliefde trouw, terwijl Ibrahimovic, Cannavaro en Zambrotta voor zichzelf en voor Inter, Real en Barcelona kozen. En Del Piero ondertussen maar blijven scoren, natuurlijk. Ook in de Serie B. Uit vrije trappen, penalty’s, met een lobje of gewoon met het buitenkantje. Clubtopscorer allertijden was hij al en vorige week bereikte Del Piero opnieuw een mijlpaal. Met 552 duels in dienst van Juventus FC heeft Del Piero het clubrecord van Gaetano Scirea inmiddels geëvenaard. Een held was hij al maar mocht Ranieri zijn aanvaller aanstaande zondag opstellen tegen Palermo, dan wordt Del Piero in Turijn definitief heilig verklaard. Het is dus toch nog goed gekomen met de jongste telg uit het gezin van Gino en Bruna del Piero. Wie had dat kunnen denken? Zelfs pa en ma vroegen zich lange tijd af wat er toch terecht moest komen van dat nakomertje, dat ziekelijke ventje dat maar niet wilde groeien. Mama Bruna vond een voetbalcarrière maar niks. Die zag Ale liever elektricien worden, net als pa. Veel veiliger. Want stelde je eens voor dat zo’n Marco Materazzi de kleine Alessandrino op een dag dwars door midden zou schoppen? Op verzoek van mama werd Alessandro in de jeugd van San Vediamo daarom op doel gezet. Totdat oudere broer Stefano zijn moeder op een goede dag eens flink door elkaar rammelde en zei: ‘Je zoon is aanvaller. Zie je dan niet hoe goed hij is?’ Daarna ging het rap met de ontwikkeling van het mannetje. Via Conegliano Calcio, naar Padova in de Serie B, naar Juve in de Serie A. De ontdekking van Giampiero Boniperti groeide in Turijn snel uit tot lieveling van het publiek en wist in FIAT-baas Gianni Agnelli zijn grootste fan. Als het goed ging was het genieten geblazen, maar de balkunstenaar dreef zijn baas soms ook tot waanzin. Als de vorm weer eens weken zoek was, bijvoorbeeld. Dan noemde Agnelli zijn sterspeler pesterig Godot, naar de hoofdpersoon uit Samuel Beckett’s toneelstuk ‘Wachten op Godot’, ook een soort Verlosser, op wie je kunt wachten tot je een ons weegt. De andere keer vergeleek l’Avvocato de dribbels van Del Piero met de penseelstreken van Renaissance-kunstenaar Pinturicchio, al vond de voorzitter dat Alessandro niet in de schaduw kon staan van dat andere genie; Roberto Baggio, die hij Raffaello noemde, naar een nog belangrijkere schilder uit dezelfde Renaissance-periode. Als fan van Fiorentina hoor je tégen Del Piero te zijn. Ik ben dat niet. Ik ben voor. Gewoon. Omdat Del Piero privé een hele aardige jongen is, die met echtgenote Sonia en zoontje Tobias een bijzonder bescheiden leven leidt, zonder poeha en ver weg van de spotlights. Omdat akkefietjes met trainers door Del Piero nooit worden uitgevochten op straat. Del Piero haalt zijn gram liever op het veld en werd daar zelfs al eens wereldkampioen voetbal mee. Ik ben voor Del Piero omdat hij heel erg grappig is in de reclamespots van Uliveto en Rocchetta, een Italiaans bronwatermerk, waarin hij zich met zichtbaar plezier op de hak laat nemen door twee piepjonge ultras van Napoli: ‘Noi tifiamo Napoli...tie!’ Ik ben voor Alessandro Del Piero, sinds ik in 1999 in Delle Alpi de wedstrijd Juventus tegen Parma bezocht, samen met Bruno Giuntoli, een Italiaanse vriend uit Rotterdam, die zijn idool na afloop in de catacomben gepassioneerd om de hals vloog. ‘Ale, sei grande. Sei grande, Ale!’, schreeuwde en danste Bruno met een gekopieerde perspas om de hals. Veel afkeurende blikken in de objectieve ogen van echte journalisten in de perszaal, maar gelukkig kon Del Piero zelf wel lachen om de liefdesverklaring van de Rotterdamse Italiaan. Die schudde Bruno na afloop zelfs keurig de hand en gaf een handtekening. Had ik Tacchinardi niet zo snel zien doen. Of, pak ‘m beet, Edgar Davids in zijn jonge jaren? Afijn, ik ben dus voor Alessandro Del Piero. Vooral sinds ik de nu volgende citaten (met bijhorende jaartallen) las in een verhaal in Linea Bianca, de Italiaanse uitvoering van Hard Gras.
1979: ‘Mama, doe het licht niet uit. Ik ben bang in het donker’.
1983: ‘Mama, ik ben een adelaar die hoog in de lucht vliegt. Stefano is een dolfijn, papa is een stier en jij, mama, jij bent een kangaroe’.
1992: ‘Ik heb leren voetballen door te proberen ’s nachts de lichtschakelaar te raken’. Het wachten op Godot is voorbij. De toekomst is voor altijd aan Pinturicchio.