Friday, March 27, 2009

Neo-Subbuteo

Alessandro Benedetti knipte een zwart aktekoffertje open en haalde tien miniatuurvoetballers van Ajax tevoorschijn. Plus Edwin van der Sar die vastgeplakt was op een plastic stokje. Dit was het beroemde kampioenselftal van Ajax uit 1995, door Benedetti met de hand geschilderd. Eén van zijn lievelingssets, net als het Nederlands elftal van 1988. Benedetti kon de namen en rugnummers zo opdreunen; Van Breukelen, Van Aerle, Van Tiggelen, Rijkaard, Gullit en Van Basten. Het was een geweldig priegelwerk geweest, vanwege het rastahaar van Gullit en die vreemde gevlamde shirts, maar het Oranje uit 1988 is het pronkstuk uit zijn collectie.

Edilio Parodi, de Italiaanse importeur uit Genua, belde ooit op om te vragen wat het elftal moest opleveren. Maar dacht je dat de jongens te koop waren? Voor geen goud. Toen vroeg Parodi of Benedetti zijn kampioenselftal beschikbaar wilde stellen voor de overzichtstentoonstelling 50 jaar Subbuteo. Dat mocht wel.

Subbuteo werd in 1946 bedacht door de Engelsman Peter Adolph. Het is een miniatuurvoetbalspel waarbij de bal wordt geraakt door met de wijsvinger te knippen tegen een driedimensionaal voetballertje op een soort halve maan.

'Flick to kick', zoals de slogan luidde. Tijdens de jaren zeventig en tachtig groeide Subbuteo uit tot een enorme rage. Benedetti kreeg het spel begin jaren zeventig kado met de Kerst. Een prachtige doos met teams in rood en blauw, doeltjes, een plastic bal en een groen vilten laken als speelveld. Hij was verkocht. Uren hing Benedetti met vriendjes boven een tafel op zolder. En maar knippen met die vingers, schaven aan de techniek. Vrije trappen nemen en penalty's. Ingooien, uithalen, aanvallen. Zo snel mogelijk. Oppassen voor buitenspel. Net echt.

Tijdens de hoogtijdagen speelden zo'n zeven miljoen Italianen Subbuteo. Hele kampioenschappen werden nagespeeld. Van de Serie A tot Europese wedstrijden en internationale kampioenschappen aan toe. In miniatuurstadions met lichtmasten en met fans. Zo kon het gebeuren dat in 1974 in München toch een Nederlander wereldkampioen werd. Dick Rietveld versloeg tijdens de finale op de vierkante centimeter de Engelsman Dent, 2-1.

Begin jaren negentig werd het verval ingezet. Subbuteo had een stoffig imago en jonge jongens knipten liever met de knoppen van een Nintendo. In 2000 viel het doek. Producent Waddingtons hield ermee op. Een Amerikaanse speelgoedfabrikant kwam daarna nog wel met een variant, maar de echte Subbuteo-fan vond het maar niks. ,,Het onderstel van de voetballers werd vergroot. Ze kieperen minder snel om, glijden beter. Voor Subbuteo heb je echt techniek nodig, voor het moderne tafelvoetbal niet. Dat kan iedereen. Vergelijk het met het verschil tussen Serie A en Serie C1,'' aldus Benedetti. Maar er is goed nieuws.

In Italië is het ouderwetse Subbuteo weer in opmars sinds nostalgische fans op vrijdag reproducties kunnen sparen bij de aankoop van weekblad Panorama. Wereldkampioen Italië was de eerste uitgave en vanaf vandaag ligt het Argentijnse elftal in de kiosk.

In Lucca worden sinds kort weer toernooitjes georganiseerd, zoals maandag in een jongerencentrum net buiten de stad. Benedetti, achtvoudig Toscaans kampioen, had er vanuit Montecatini speciaal de auto voor gepakt. En nu stond hij hier dan, na al die jaren. Zesenveertig inmiddels en opnieuw in een finale.

Zijn Ajax-setje stond er mooi opgeblonken bij dankzij een extra pufje siliconenspray, tevens voor meer glijvermogen. Benedetti hing over de tafel. Hij keek geconcentreerd naar de bal en naar de keeper van de tegenpartij. Die bewoog wat nerveus op en neer op zijn stokje. Daarna haalde hij uit met zijn magische vinger. Tok! Het balletje stuiterde op van de grond, zwierde met effect over de muur en belandde buiten het bereik van de keeper in de linkerbovenhoek: 4-0. Einde wedstrijd. Flick to kick!

Monday, March 23, 2009

Nergertje van Carosio


Vijftig jaar Studio Sport betekent vijftig jaar met het bord op schoot. In Italië wordt de spaghetti pas laat opgediend. Met het bord op schoot bestaat dus niet.

Bovendien wordt Studio Sport niet door de publieke omroep, maar door Mediaset uitgezonden, de commerciële zender van premier Berlusconi. Het Italiaanse equivalent van NOS Studio Sport heet la Domenica Sportiva maar het populairste sportprogramma is Tutto il calcio minuto per minuto (al het voetbal minuut voor minuut), een soort Langs de lijn avant la lettre.

Na de eerste uitzending in 1959 werd de verkoop van transistorradiootjes naar enorme hoogten opgestuwd. Vijftig jaar later zitten miljoenen Italianen nog elke zondagmiddag aan de radio gekluisterd. In de taxi of op h et strand, in de woonkamer of op de tribune. Tutto il calcio brengt sinds het eind van de jaren vijftig voetbal in de huiskamer van de doorsnee Italiaan. De commentatoren zijn householdnames, mannen die op de hoek van de straat of tijdens het bestellen van een halfje bruin aan hun stem worden herkend. Zoals vroeger Enrico Ameri en later Nando Martellini.

Martellini versloeg ontelbare Tours en Giro’s maar geniet vooral bekendheid vanwege drie staccato-achtig uitgesproken zinnetjes, de ether ingestuurd vanuit de nok van het Bernabeu-

stadion tijdens de finale van het WK van 1982 in Spanje: ‘Campioni del mondo! Campioni del mondo! Campioni del mondo!’ Italië wereldkampioen.

Martellini zou later uitgroeien tot de Mart Smeets van de Rai maar de grootste van allemaal blijft Nicolò Carosio. Generaties Italianen droomden weg bij het horen van zijn rokerige stem. De Siciliaan was meer acteur dan commentator, maar wat kon het schelen in een tijd dat de televisie als scherprechter nog niet b estond?

Als Carosio in een stadion achter de microfoon schoof, werd voetbal een voorstelling als het leven zelf. Carosio's commentaar was als een opera van Puccini.

De lyriek van Carosio leverde spelers als Piola en Meazza mythische proporties op. En dan riep Carosio: ‘Angolo!’ (hoekschop), ‘fuorigioco!’ (buitenspel), ‘mani’ (hands), ‘rete!’ (goal). Zo ging het ook tijdens de door Italië gewonnen WK’s van 1934 en 1938. Engelse varianten waren verboden. Football hoorde onder Mussolini calcio te zijn.



Carosio deed wat hem door il Duce werd opgedragen, maar hield vast aan zijn flamboyante stijl. Hij tetterde er gewoonlijk vrolijk op los, in regenjas en met gleufhoed op een krukje langs het veld. In de ene hand een sigaar, in de andere een glas whisky.

‘Aangezien je in dit vak nogal snel een fout maakt, kun je je maar beter met een glas wisky in de hand laten zien. Dan heb je tenminste een alibi’, zei Carosio.

Op naar de volgende goal. Of ‘bijna- goal’, zoals Carosio zichzelf met terugwerkende kracht probeerde te verbeteren als de bal tóch niet zat. Dan riep hij snel: ‘Quasi rete!’ Het zou een gevleugelde uitspraak worden en Carosio’s handelsmerk.

Met de invoering van de televisie maakte de radioman een succesvolle overstap, maar tijdens het WK van 1970 in Mexico ging het uiteindelijk mis. ‘Wat denkt dat negertje wel niet?’, liet Carosio zich ontglippen toen de Ethiopische grensrechter Seyoum Tarekegn zich vergiste in buitenspel tijdens Italië tegen Israël. Een faux pas van formaat.

Wat volgde was een geweldige diplomatieke rel tussen Italië en Ethiopië. Carosio werd onder druk van de publieke opinie naar huis gestuurd en kwam bij de Rai daarna niet meer aan de bak. Het betekende het trieste einde van een toch glorieuze carrière. Carosio overleed in 1984.

Bijna 25 jaar na zijn overlijden staat de pionier weer volop in de belangstelling.

Dat heeft alles te maken met het feit dat Tutto il calcio minuto per minuto dit jaar vijftig jaar bestaat. Net als Studio Sport.

Saturday, March 14, 2009

Wielrennen kijken in Toscane


Ik stond afgelopen woensdag op een heuvel net buiten Lucca. Aan de rand van de weg in een olijfboomgaard, omringd door gepensioneerde mannen met dikke buiken in té strakke wielershirts. De meesten lummelden zo maar wat in de berm, in afwachting van de koers. Een enkeling had een tafeltje en wat klapstoeltjes opgezet en genoot in de zon van de lunch. Beetje slap ouwehoeren over wie er vandaag gaan winnen zou. Een hap focaccia en een slok rood. Wat amateurwielrenners op leeftijd triptrapten zich tegen de bult omhoog. De lente hing in de lucht. Zilvergrijze blaadjes van olijfbomen flakkerden in de zon. In de vijgenboom zat inmiddels knop, aan de wijnranken nog geen druiven. In de verte lag Lucca. De kerktorens staken als speldenknoppen in de lucht. ‘En richting het westen’, zei wielervriend Palladino, ‘kun je de zee zien liggen’. Franco Clerici was er ook bij. De lokale held omdat hij tijdens de jaren zestig nog voetbalde voor Reggina en Messina in de Serie A, groette links en rechts wat vrienden. Daarna kwam hij bij ons staan en begon over de winnende goal die hij ooit scoorde in het Olympisch stadion tijdens een uitduel tegen AS Roma. ‘Om nooit te vergeten, maar eigenlijk was ik liever wielrenner geworden’, zei Franco die nerveus pielde aan de knoppen van zijn transistorradio. ‘Ze zitten nu in Bientina!’ De gemankeerde coureur zei dat hij het tijdens zijn voetbalcarriere nog wel een tijdje had geprobeerd - voetballen én wielrennen tegelijk. Dan sprong hij als een bezetene op de fiets als zijn vriend Francesco Moser belde voor een trainingsrit of hij schreef zich stiekem in voor wedstrijden. Verdomd dat hij wel eens won ook, maar na een tijdje kwam de klad erin. Franco werd er als voetballer houterig van, van al dat gefiets. Zijn spieren werden stijf, het ging ten koste van de explosiviteit.

Vanaf 1968 volgt hij het wielrennen daarom als fan. Tijdens de Tour de France van dat jaar stond hij boven op de Aubisque en zag Eddy Merckx alleen voorbij komen, na een solo van meer dan honderd kilometer. ‘Fan-tas-ti-co. Zijn gezicht zag zo wit als de boord van dit overhemd’, zei Franco en greep naar zijn kraag. ‘Van de inspanning en de kou, denk ik. Of misschien toch van de dope?’ Hij lachte. Over pepmannen en pillen gesproken. Daar stapte zomaar voormalig dopingzondaar Raimondas Rumsas van de fiets. De Litouwer kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Rumsas, in 2002 nog derde tijdens de Tour de France, woont al jaren in een villa net buiten Lucca. Samen met zijn vrouw Edita en kinderen. Dat die twee nog bij elkaar zijn mag op zich een wonder heten. Mevrouw Rumsas werd ooit voor 68 dagen in het gevang geslingerd nadat ze aan de Franse grens werd gepakt met een Audi vol EPO, corticoïden en testosteron. ‘Voor mijn doodzieke moeder’, zei Edita Rumsas maar de Franse politie vermoedde wat anders. Volgens de gendarmerie was het snoepgoed voor haar echtgenoot bedoeld en het gerucht ging zelfs dat de Rumsasjes de huisdealers waren van het peloton. Edita ontkende. Datzelfde deed Raimondas toen hij tijdens de Giro d’Italia van 2003 op het gebruik van EPO werd betrapt. De bleekblonde coureur kwam daarna als prof niet meer aan de bak, maar fietste de afgelopen jaren een Godsvermogen bijeen in het circuit van de Italiaanse granfondo’s. Tegenwoordig is Raimondas met pensioen. Slechts een keer per maand stapt hij nog op de fiets, voor een trainingsrit dwars door het Toscaanse land. Voor het overige is hij huisman en trainer van zijn oudste zoon, die ook heel best fietsen kan. Ah, daar zou je eindelijk de coureurs hebben. Twee onbekende mannen op kop en daarna een groep van een man of dertig. Di Luca, Rebellin en Nibali op de eerste rij. ‘Forza ragazzi’, brulden Franco en Palladino de longen uit het lijf. ‘Kom op Thomas’, riep ik naar Dekker in zijn nieuwe clubkleuren zwart en rood. Daar schoot de regenboogtrui van Alessandro Ballan voorbij en Fabian Cancellara, de winnaar van de Tirreno Adriatico van vorig jaar, zag ik ook. Vijf minuten later was de opwinding al weer voorbij. Tafeltjes en stoelen werden ingeklapt. De wijn was op, maar de primavera kon nu eindelijk beginnen.

Eerder gepubliceerd in AD Sporwereld

Thursday, March 12, 2009

Vittimismo

In Italië wordt het fenomeen vittimismo genoemd. Italiaanse voetbaltrainers en –spelers doen het graag; de slachtofferrol spelen. Ze gebruiken vittimismo om de schuld af te schuiven of gebruiken het als een alibi voor een nederlaag. Voorzitter Andrea Della Valle van Fiorentina was eerder dit seizoen bloedserieus toen hij het na een paar onfortuinlijke nederlagen had over een complot tegen zijn club. ‘Zij zijn groot en ik ben klein en dat is niet eerlijk’, zong Calimero. Zoiets. Vittimismo. Luciano Spalletti, coach van AS Roma, deed het afgelopen zondag nog. Zijn ploeg had net met 3-3 gelijkgespeeld tegen Inter, nadat het met 1-3 had voorgestaan. De trainer stak na afloop de hand niet in eigen boezem. Hij vroeg zich niet af waarom zijn ploeg, die beter speelde, opnieuw een voorsprong uit handen had gegeven en gaf in plaats daarvan de schuld aan de scheids. Die gaf volgens Spalletti in de tweede helft een onterechte penalty aan Inter waardoor het 2-3 werd. En daarna 3-3. Middenvelder Daniele De Rossi van AS Roma ging nog een stap verder. ‘Inter heeft helemaal geen hulp nodig. Ik betwijfel of ik op deze manier ooit het kampioenschap kan winnen’. Wantrouwen jegens arbiters is in Italië diep geworteld. Helemaal sinds Moggipoli. Een leidsman is bij voorbaat corrupt, tenzij het tegendeel is bewezen. Een scheidsrechter wordt een cornuto genoemd; iemand wiens vrouw vreemdgaat maar het betekent ook klootzak of idioot. En laten het nou juist de klootzakken en de idioten zijn (politie-agenten, rechters en politici bijvoorbeeld) die in de ogen van de gemiddelde Italiaan de wet toepassen of uitvoeren, net als de man in het zwart op het voetbalveld.
Je vraagt je af waarom iemand in Italië nog het beroep van scheidsrechter kiest. Vroeger ging het nog wel. Je had arbiters als Concetto Lo Bello, die de prins werd genoemd omdat hij in zijn zwarte pak met gesteven witte kragen er onberispelijk uit kon zien. Lo Bello stond er altijd geweldig opgeblonken bij. Met glimmend zwart haar en zijn snor keurig in de krul. Het ging op het veld niet om de voetballers, maar om hem, Lo Bello, een strenge scheidsrechter met autoriteit. Niet dat hij geen fouten maakte, maar tegen Lo Bello trok je niet zo gemakkelijk van leer. En de moviola bestond nog niet. Sinds op televisie dagelijks wordt ingezoomd op beelden van blunderende arbiters is alles anders. Scheidsrechters zijn aangeschoten wild. Letterlijk en figuurlijk. Luca Cardinalini, journalist en amateurvoetballer, schreef er in 2004 een vermakelijk boekje over. Het gaat over het zware leven van de arbiter en geeft een opsomming van vechtpartijen, achtervolgingen en andere bizarre incidenten met Italiaanse arbiters in de hoofdrol. Het zijn allemaal waargebeurde verhalen. Je lacht je soms een breuk, maar met humor heeft het niets te maken. In Piëmonte werd een scheidsrechter ooit tot aan de kleedkamer achtervolgd nadat hij Olbia tijdens een uitduel tegen Vercelli in de extra tijd een penalty had gegeven. De man zat urenlang opgesloten en moest uiteindelijk door de politie worden ontzet. In Sicilië werd een speler voor vijf jaar geschorst nadat hij een vreselijke kopstoot uitdeelde waardoor de scheids zijn neus brak en zijn voortanden verloor. In Montecchio, in Emilia Romagna, werd een leidsman eens vijftien kilometer lang achtervolgd door een woedende fan op een motorfiets en in Calabrië werd een arbiter vanwege het geven van een gele kaart door een volledig voetbalteam in elkaar gehengst, daarbij geholpen door de grensrechter - tevens lid van de thuisclub - die de man toetakelde met de cornervlag.
Zo ver kwam het zondag gelukkig niet, maar volgens José Mourinho heeft vittimismo een soortgelijk effect. Het leidt de aandacht af van het voetbal, van het eigen falen. Tijdens een persconferentie wond de Portugees zich dinsdag vreselijk op. Hij noemde het gehuilebalk van trainer, spelers en tegenstanders in de Italiaanse media ‘intellectuele prostitutie’; een manier om de publieke opinie te beïnvloeden, in het nadeel van Inter natuurlijk. De Portugees maakte zich met die opmerking niet populair. Hem hangt nu een straf van de Italiaanse voetbalbond boven het hoofd, vanwege het beledigen van collega’s en het in diskrediet brengen van het Italiaanse voetbal. Een voordeel: niemand had het deze week over de Italiaanse scheidsrechters. Die werden met rust gelaten.