Friday, October 29, 2010

Haar Maradona


Eigenaar Carmine Alcidi van bar Nilo in Spaccanapoli schonk een steile espresso van Kimbo. Niet met de machine, maar met de hand. Niet in een droog, maar in een nat kopje. Sterk en dwars, daar houden ze in Napels van. En daarna hing Carmine de prachtige anecdote over de heilige haar van Diego Armando Maradona nog maar eens op. Doet het altijd goed bij de toeristen, weet je wel. Want die komen heus niet alleen naar Napels voor wildwestverhalen over de camorra, laat staan dat ze over de ontstaansgeschiedenis van de pizza Margherita in zesentwintig delen willen horen.

Afijn, die haar dus. En die haar die hing niet, die lág. Op de schouder van el Pibe de Oro, terwijl de stervoetballer van de SSC Napoli op een mooie dag eind jaren tachtig, met Alemao, Careca en al die andere ploeggenoten van Buitoni in het vliegtuig zat, onderweg naar Milaan. Een paar rijen verderop zat Carmine Alcidi, de mazzelaar. En zo kon het gebeuren dat Alcidi, hoog in de hemel, een heilige haar op Maradona’s leren jekkie zag liggen. Een krullend exemplaar van zo’n tien centimeter lang. Alcidi bedacht zich geen moment, plukte de lok van pluisje’s schouder en nam de haar daarna mee terug naar ‘la mia bella Napule’, waar de originale santo e miracoloso capello di Diego sindsdien in een kapelletje bij bar Nilo buiten aan de muur wordt bewaard, als een kostbare relikwie, gelijk het gestolde bloed van patroonheilige San Gennaro een eindje verderop in de Duomo.

Een haar als icoon klinkt overdreven, maar overdrijving bestaat in Napels niet. En Maradona is er heilig. Ook anno 2o1o. Omdat Diego de stad prijzen, roem en eeuwige vreugde bracht. Maradona IS een Napolitaan. Een rebel die zichzelf herkende in de opstandige jongeren in de Spaanse wijk op straat. Die zei wat hij dacht en het opnam tegen de gevestigde orde. En dat nog wel tijdens een periode van scherpe tegenstellingen tussen Noord en Zuid. Napoli werd gezien als een rovershol; stad van chaos, armoede en wanorde. En toen stond de Messias plotseling op. En werd Napoli de beste van allemaal.

Nooit zullen de fans vergeten wat Maradona zei toen hem door een journalist van een Milanese sportkrant werd gevraagd wat nou eigenlijk mooier was, wereldkampioen worden met Argentinië of het scudetto winnen met Napoli? En Diego zei: ‘Niets is mooier dan winnen in eigen huis. En Napoli is mijn thuis’.

Hallelujah! Il Diegum!

En ach, wat kon het de Napolitanen verder schelen dat hij het ondertussen ook met maffiabazen, transseksuelen en de ex-vriendin van Björn Borg hield. Met of zonder coke? als-ie maar scoorde.

Morgen wordt il Mito vijftig. Een mijlpaal die Maradona het liefst in Napels had gevierd, maar de Italiaanse fiscus stak daar een stokje voor. Die wil eerst nog 38 miljoen euro zien. De Napolitaanse Maratona Maradona gaat hoe dan ook door. Dan maar zonder Diego. Om te beginnen om 08.10 uur morgenvroeg bij bar Nilo op de stoep. Snel een schietgebedje aan de voet van de Heilige Haar en daarna een ijzersterke koffie Kimbo.

Farfalla Granata



Ik hou wel van een beetje heldenverering op z'n tijd. En dus keek ik onlangs met veel plezier naar een in memoriam op de Belgische televisie om ons, weemoedige voetbalfans, eraan te herinneren dat het alweer vijfentwintig jaar geleden is dat Ludo Coeck, één van België's grootste en meest kleurrijke voetballers aller tijden, aan de gevolgen van een auto-ongeluk overleed. De spelmaker was pas dertig jaar oud toen een klapband zijn BMW onbestuurbaar maakte en Coeck op de E19 bij Rumst op de vangrail knalde.

In korrelig beeld kwam de blonde god deze week weer tot leven. Ik zag de voetballer uithalen en scoren. Van afstand en uit stand. In het shirt van Anderlecht en dat van Inter en met zijn billen in zo'n fijne strakke eighties voetbalbroek verpakt. En Raymond van 't Groenewoud ondertussen maar zingen:

De huwelijksharmonie is zoek
Sinds zij steeds smelt voor Ludo Coeck
Ze heeft een held met korte broek
Zo jong en mooi, 't is Ludo Coeck
Koekoek, koekoek.

Echte helden sterven vaak jong. Zoals in Nederland de tragische Tommy Krommendijk overkwam en in Italië Gigi Meroni.



Torino had op een druilerige oktoberavond in 1967 amper van Sampdoria gewonnen of de ster van het elftal, de pas 24-jarige Meroni, werd voor de deur van bar Zambon in Turijn door een Fiat 124 coupé op de motorkap genomen.

Attilio Romero, de toenmalige bestuurder en latere voorzitter van Torino Calcio, is de klap van het doden van zijn eigen idool nog amper niet te boven. Langs de corso Re Umberto worden op de plek van het ongeval elke dag verse bloemen in de kelk gezet. Rozen. Rode.

Ze noemden hem de vijfde Beatle, de Italiaanse George Best, la farfalla granata (de granaatkleurige vlinder), Calimero of gewoon zigeuner, vanwege Meroni's drang naar vrijheid. Regelmatig werd door de clubleiding een envelopje met wat lires bij Meroni thuis bezorgd, met het verzoek om eens naar de kapper te gaan. En zelfs de eigen aanhang zong: 'Gigi, ga je haar eens wassen'. Maar Meroni voetbalde vrolijk voort, met lange manen én baard, wat hem zijn plek in de nationale ploeg kostte.

Meroni was een rebel, zowel binnen als buiten de lijnen. Een klassieke dribbelaar die met zijn acties en doelpunten niet alleen de fans in stadion Filadelfia, maar een hele stad en later een heel land in vervoering bracht. Meroni liet zien wat voetbal werkelijk was; fantasie en magie. En tussen de wedstrijden door schilderde hij er lustig op los, op de maat van de muziek van de Rolling Stones. Niet in een door de club gefinancierde chique villa naast andere voetbalgezinnetjes, maar op een piepklein zolderkamertje in het centrum van de stad.

Deze week is het al weer 43 jaar geleden dat la farfalla granata op nat asfalt overleed. In Turijn zien ze hem nóg flaneren langs de etalages in de Via Roma. In een door hemzelf ontworpen futuristisch pak met lange puntkragen en psychedelische patronen en met een felle haan in plaats van een keurig schoothondje aan de lijn.

Echt legendes sterven nooit.

Magnesium snuiven


Dan sprong je op je vrije woensdagmiddag als een dartel hert de zompige gymzaal binnen van OWS (de O is van Onder Rooms Vaandel, de W van Waalwijkse Gymnastiekvereniging en de S van Sport Staalt de Spieren), in je fris gewassen turnpak in zwart en wit, je haar op een staart en met van die soepele gymschoentjes aan je voeten. En dan dook je dus als eerste op de bak met wit poeder af.
Net zoals de volwassen gymnasten deden, zoals Jan de Groot, een lokale turnheld en in 1984 Waalwijks eerste Nederlands kampioen van voor het tijdperk Van Gelder. Voor je het wist ontstond er in het toestellenhok een stofwolk van jewelste.

Opperste staat van opwinding, dat was het. En de geur van het magische witte poeder zit na al die jaren nog steeds in mijn neus. Geen cocaïne, maar magnesiumpoeder: 'een stof die zweet absorbeert, de handen stroef maakt en de professionele turner aan de ringen of op de brug ongelijke leggers extra grip geeft'.

We waren acht, negen jaar misschien. Professioneel waren we zeker niet, maar met het gipspoeder aan je handen voelde iedere turnster zich een beetje kampioen.

En ach, wat kon het verder donderen dat je tijdens een selectiewedstrijd, met je familie op de tribune, je handen niet plaatste óp maar náást de balk en zodoende je moeder haar eerste hartverzakking bezorgde? Het waren de vroege jaren tachtig, Yuri van Gelder zat nog in de luiers en hing nog niet aan de ringen en turnen was in Waalwijk een reuze-hippe sport.

Bij mij zaten twee jeugdkampioenen op school en die flikflakten er op het schoolplein vrolijk op los of stonden soms het hele speelkwartier in handstand tegen de muur. Dat werkte zó aanstekelijk dat niet veel later de hele school maar op z'n kop besloot te gaan staan, wat een van de docenten dan weer op het lumineuze idee bracht om aan De Eerste de Beste mee te doen; zo'n typisch eighties programma van de TROS waarin mensen recordpogingen mochten doen, zoals badmutsenvullen in een zwembad in Roermond. Hilarische toestanden, totdat de Belgische stuntman Alain Vincx tijdens zijn recordpoging om met een Camero door drie stadsbussen te willen rammen, in bus II al werd onthoofd. Toen was de lol er snel van af.

Terug naar het turnen. En naar Yuri van Gelder, twintig jaar later De Eerste de Beste turner die Waalwijk én Nederland ooit heeft voortgebracht. Komend weekeinde had-ie moeten vlammen tijdens de wereldkampioenschappen turnen in eigen land. Het mocht niet zo zijn. 'Vanwege medische redenen van persoonlijke aard', was de bond wazig.

Ik stel me hem juist nu - in het oog van de storm - weer voor als dat dappere 5-jarige jongetje dat leerde turnen in een gymzaal in Waalwijk, net als ik. Die zijn gymleraren meteen versteld deed staan van zijn talent, maar dat zelf niet eens in de gaten had. Yuri droomde van eerherstel in Rotterdam, maar bezweek onder de druk. De wereld denkt volgens Yuri ten onrechte aan coke, terwijl hij de afgelopen maanden alleen maar magnesiumpoeder snoof.

Ben Johnson


Terwijl Tour de France-winnaar Alberto Contador zijn onschuld nog probeert te bewijzen - met sporen van clenbuterol en schilfertjes plastic flamenco dansend in zijn Spaanse bloed - kwam Ettore Torri van het Italiaanse anti-dopingcomité deze week met de uitspraak 'dat iedere wielrenner uit het profpeloton doping gebruikt'. Apriti cielo! Oftewel: En toen brak de hel los.

'Die komt ons vertellen dat hij het warm water heeft uitgevonden', merkte mijn wielervriend Giuliano enigzins cynisch op. Maar de uitspraak van de openbaar aanklager is toch opmerkelijk. Vooral omdat de onafhankelijk geachte Torri met zijn tijding de schijn heeft gewekt bevooroordeeld en partijdig te zijn, gelijk de rechters in het proces tegen PVV-leider Geert Wilders. Niet zo verwonderlijk dat de Italiaanse wielerwereld nu op z'n Moszkowicz' om Torri's opstappen heeft gevraagd. Hoeven ze de lastige dopingjager tenminste niet in het beton te storten om van hem af te zijn.

Torri zei trouwens ook dat doping, mits niet schadelijk voor de gezondheid, stante pede gelegaliseerd zou moeten worden om valse concurrentie tegen te gaan. En laat dát precies negenentwintig jaar geleden nou de reden zijn geweest voor sprinter Ben Johnson om zich vol te pompen met spierversterkende middelen zoals het verboden goedje stanozolol. Het Canadese sprintkanon, dat tijdens de Spelen van 1988 als eerste échte grote vis op doping werd betrapt, komt met die verklaring in zijn biografie Seoul to Soul, een boek dat begin volgende maand uitkomt.

Johnson legt uit hoe het zo allemaal kwam en dat het zijn trainer Charlie Francis was die zei, dat je alleen dán valsspeelt als je de enige bent die het doet. This means if the other guys are doing it, and you start doing the same thing, it's not cheating. En dus begon Ben op zijn puberkamertje dan ook maar met spuiten en slikken, een aanpak die zeven jaar later in Seoul zou leiden tot rood doorlopen ogen en goud tijdens een legendarische 100 meter sprint. Wat daarna volgde is genoegzaam bekend. Een positief plasje, weg goud, einde carrière en Johnson voor eeuwig gebrandmerkt als de afgezant van al 't dopingkwaad.

Persoonlijk was ik trouwens altijd vóór Ben Johnson. Zal iets met sympathie voor de underdog te maken hebben. Willem II kiezen in plaats van Ajax. Hoe dan ook, op de sintelbaan in Waalwijk deed ik Ben Johnson na. Knállen uit die startblokken, met twee benen tegelijk en dan zo snel mogelijk door van huis naar kantoor, totdat ik op een mooie dag in 1987 de zestig meter sprint zomaar in Johnson's wereldrecordtijd op de honderd meter liep: 9,83 seconden. Mijn leven kon niet meer stuk.

Dat van Johnson wel. De hysterie rond zijn persoon heeft van hem een eenzaam man gemaakt. Schuldgevoelens leidden tot angstaanvallen en depressies. Tweeëntwintig jaar lang worstelde Ben Johnson om boven te komen. But I'm finally coming out of this hole, by the grace of God, and it's time to tell my story. Met het voltooien van zijn biografie hoopt Johnson de zwartste periode van zijn leven te hebben afgesloten. Wat mij betreft heeft zijn straf lang genoeg geduurd.

Helden en ik


Ik kan me soms als een vreselijke bakvis gedragen. Zoals die keer dat ik wielrenner Andrea Tafi voorbijreed op de boulevard van Forte dei Marmi. Ik in de auto, il gladiatore op de fiets. Dat gevoel dat de adrenaline zich plots in alle hevigheid door je lichaam verspreidt. Een zweetlozing hier, rode konen daar en een hart in de hoogste versnelling.
Daar heb 'm, daar-heb-je-'m! Tafi, Tafi, Tafíííí! Dat je niet meer nadenkt, maar gewoon doet. Zoals het raam naar beneden draaien en met vijftig kilometer in het uur heel hard naar Tafi blèren dat hij mijn grootste wielerheld allertijden is omdat hij tijdens Parijs - Roubaix van 1999, met die machtige turbodijen van 'm, de klinkers zo heerlijk uit de grond reed.

Maar het kan dus ook anders. Zoals die keer dat ik zomaar naast Ernst Jansz van Doe Maar stond te tanken bij benzinestation De Lucht. Jansz Euro 95, ik diesel bij pomp drie. Tsja, wat doe je dan? Nou gewoon. Beetje schaapachtig lachen naar je popheld van vroeger, in tegenstelling tot wat je je in je stoutste puberdromen had voorgesteld, totdat de diesel vanzelf weer naar buiten gutste. En weg was Jansz.

Twee dagen na de EK-finale van 2000 zat ik in een D-Reizenwinkel in de Bilderdijk-straat in Amsterdam-West. Het dramatische verlies van het Nederlands elftal in de halve finale tegen Italië - toen ik na afloop als een geslagen hond op de tribune zat, met overal dansende tifosi om me heen - was nog niet verteerd en ik dacht dat een reis naar Corsica wel verlichting zou brengen. Het was warm in het reisbureau, het computersysteem bleek van slag en de juffrouw achter de balie waarschuwde voor lange wachttijden. Plots klonk er geclaxoneer vanaf de overkant van de straat waar een Range Rover voor de deur van Café Mieke stond dubbelgeparkeerd. Achter het stuur van een Nissan Sunny zat een man met een hoofd zo rood als een tomaat en die riep: 'Rot op met die pleuriswagen van je, man'. En toen: 'Verrek, daar heppie Frénk!' Voor ik het wist holde ik de straat al over. Slalommend tussen auto's en trams door, tot vlak voor de neus van Frenk Rijkaard. Tja. Wat stamel je dan? Dat je na het Europees kampioenschap van 1988 een van je goudvissen naar hem hebt vernoemd? Want je gaat midden op de trambaan ook niet over het missen van vijf strafschoppen of over de tranen na afloop in de spelersbus beginnen.

1, 2, 3 huppakee. Moed verzamelen dan maar en beginnen met: 'Hoi. Frenk. Hoe gaat het?' En toen zat de ontmoeting er snel weer op.
Het bakvissenmoment van deze week was voor Marcello Lippi weggelegd. Want opeens stond-ie daar, de grijze eminentie met sigaar, onder een boom op de Piazzale Verdi in Lucca. Heb me dit keer gedragen. Lippi keurig een hand gegeven en daarna heel professioneel om zijn telefoonnummer gevraagd. De hittepetit van weleer is eindelijk volwassen geworden.

Poezie


Staat in het Nederlands woordenboek:
Poëzie' v (Fr.) 1. Dichtkunst: lyrische, epische, didactische en dramatische ~ ; de beoefening der ~ 2. Korte, literaire teksten; 3. Dichterlijk gevoel, dichterlijke bekoring ~

Ik denk dan aan Komrij, Deelder of Dijkshoorn voor mijn part. Maar in de voetbalverslaggevers Jack van Gelder en Bas Ticheler schuilt blijkbaar ook talent. Het was Rogier Cornelisse die dat deze zomer ontdekte toen hij tijdens het WK in Zuid-Afrika met zijn oor aan de radio gekluisterd zat en de dichterlijke bekoring binnen voelde gutsen werkelijk.

Deze week heeft Cornelisse zijn boekje 'Hij zit erin' gepresenteerd. In de dichtbundel is elk WK-doelpunt van Oranje nu een gedicht. Audio verwerd zo poëzie. Leuk idee. Dat wel.

Maar als Van Gelder en Ticheler het kunnen, dan Theo Koomen toch zeker ook?

Met hele andere oren heb ik deze week opnieuw naar Koomen geluisterd, tijdens zijn commentaar van de Europa Cup-wedstrijd Feyenoord tegen AC Milan, in het najaar van 1969.

Van Hanegem, Jansen en Moulijn tegenover Sormani, Prati en Rivera, in de Rotterdamse Kuip. Een kaartje in vak GG kostte slechts vier gulden en het was Theo Koomen die riep:

Zeer bekwaam
uitstekend gedaan
Theo van Duivenbode.
Goed geplaatst
naar Wim Jansen
Jansen schiet.
Hoog
Of toch niet?
Hij zit erin
Hij zit erin
Ik kan het niet geloven
En Cudicini staat daar maar
verslagen in zijn doel.
En Jansen wordt
door alle Feyenoorders
omhelsd en gepakt.
Iedereen
is gek geworden.
Men staat hier
te dansen voor mijn raam.
1-0
voor Feyenoord
in de 7de minuut.

Ik vind de poëzie van Koomen met terug- werkende kracht een geweldige opsteker voor al te sombere Feyenoord-fans vanwege een plek in het rechterrijtje, zoals ik tijdens een neerslachtige bui graag wat opbeurends van Willem Wilmink pleeg te lezen.

In Italië schreef Umberto Saba ooit vijf prachtige gedichten over calcio, maar televisiecommentator Fabio Caressa kan er ook wat van.

Rijmen en dichten, zonder zijn hemd op te lichten. Op z'n Van Gelders. Zoals tijdens de finale van het WK van 2006 in Berlijn:

Totti, Toni, Grosso
Pirlo pronto
Gól!
Ma-te-ra-zzi!
Gól!
Ma-te-ra-zzi!
E siamo
ancora
vivi.
(en we zijn, nog steeds, in leven)

Ik verheug me nu al op Ajax - AC Milan van dinsdag. Met Fabio Caressa en Jack van Gelder samen op de tribune in de Amsterdam Arena, tijdens de avond van de poëzie.

Camera's in de kleedkamer


Het was in een tijd dat de kleedkamers in De Kuip zich nog aan de achterkant (of was het juist de voorkant?) van het stadion bevonden, het Nederlands elftal in Rotterdam net een EK-kwalificatiewedstrijd had gespeeld en de student journalistiek met trillende benen en met klotsende oksels voor de ingang naar de spelerstunnel stond.

Persconferenties bestonden al wel, maar mixed zones nog niet en dus stond heel sportjournalistiek Nederland na afloop te trappelen van ongeduld om richting kleedkamer te mogen voor een quotje links of rechts. Voor de reporter van de schoolkrant was het extra spannend allemaal en ik geloof dat het Jack van Gelder uiteindelijk was die adviseerde om maar gewoon achter de meute aan te hollen. ,,Zodra de poorten opengaan."

Een meute was precies het juiste woord. Een meute was wat we waren. Klaar voor de start, áf! Zoals een kudde opgewonden gnoes met z'n tienduizenden tegelijk over de steppen kunnen denderen, van de ene opgedroogde drinkplaats naar de volgende waterbron, zo denderden wij in de catacomben door de gang. Over het houten plankier, achter de geur van massage-olie en fris gewassen voetballers aan. Niet omkijken maar doorhollen. In een rechte lijn en helemaal aan het einde naar links.

Toen de stofwolk eenmaal was neergedaald en de microfoons getrokken, staarde ik tegen het blote achterwerk van Frank Rijkaard aan en werd door de materiaalman van het Nederlands elftal buiten gezet. Mannen met schrijfblokken, soit weet je wel, maar een meisje met een My first Sony-bandrecorder in de kleedkamer toch zeker niet? Wat gegrinnik en geginnegap later zat ik in m'n eentje op een bankje op de gang. En maar wachten. Ook goed. Want je moet niet overal bij willen zijn.

Niet dus. In Italië zijn de alziende en almachtige camera's van betaalzender Sky inmiddels ook tot de kleedkamers doorgedrongen. En dus zat ik afgelopen weekend tegen de slip van Francesco Totti aan te kijken en zag hoe Daniele De Rossi aan zijn coglioni's zat te krabben. In de kleedkamer van Bari veel dure designtassen van Louis Vuitton op de grond, in schril contrast met een roestig winkelwagentje in het midden, voor het dumpen van de vuile was. Spelers zwaaiden vrolijk naar hun vaders en moeders thuis voor de buis, waarna de camera langs trainer Ventura pande die de fenomenale oneliner 'se vogliamo, possiamo' (als we 't willen, kunnen we 't) op het whitemarkerbord had gezet. Tsjonge, jonge, jonge. Wat een wijsheid.

Commentator Mario Sconcerti van Sky zei dat hij binnen het voetbal zelfs in de kleinste details geïnteresseerd is, maar ik vroeg me af wat de toegevoegde waarde is van tweeëntwintig föhns in de kleedkamer van AC Milan aan de wand? Graag had ik een woedende Del Piero na het 1-0 verlies tegen Bari een gat in de deur zien trappen, of trainer Del Neri zien neerhoeken voor mijn part, maar dát zagen we dan weer niet.

Maar goed ook. Het mogen moderne voetbaltijden zijn; in de kleedkamer na afloop horen de spelers veilig te zijn. Net als vroeger.