Thursday, April 10, 2008

552 keer Pinturricchio

Als fan van Fiorentina hoor je tégen Alessandro Del Piero te zijn. Del Piero is boegbeeld van aartsrivaal Juventus. En Del Piero scoorde de belangrijkste en meest wonderschone doelpunten uit zijn carrière uitgerekend tegen Fiorentina. Dat doet pijn. Aan de boorden van de Arno vinden ze Ale daarom maar een vervelend mannetje. Een aansteller. Een intrigant, net als al die andere verdomde gobbi (gebochelden) uit Turijn. Del Piero de tuimelaar, met zijn handtassenloopje. Met die veel te overdreven getrimde bakkebaarden en die - in een vroeg stadium van zijn carriere, tenminste – highlights in het haar. Homo. Zeggen ze dan, in Florence. In Turijn zeggen ze dat niet. Daar dragen ze Del Piero op handen. Hij is al jaren het gezicht van de club en won in die periode ontelbare prijzen. Toen Juventus in 2006 voor straf werd teruggezet naar de Serie B bleef Del Piero zijn jeugdliefde trouw, terwijl Ibrahimovic, Cannavaro en Zambrotta voor zichzelf en voor Inter, Real en Barcelona kozen. En Del Piero ondertussen maar blijven scoren, natuurlijk. Ook in de Serie B. Uit vrije trappen, penalty’s, met een lobje of gewoon met het buitenkantje. Clubtopscorer allertijden was hij al en vorige week bereikte Del Piero opnieuw een mijlpaal. Met 552 duels in dienst van Juventus FC heeft Del Piero het clubrecord van Gaetano Scirea inmiddels geëvenaard. Een held was hij al maar mocht Ranieri zijn aanvaller aanstaande zondag opstellen tegen Palermo, dan wordt Del Piero in Turijn definitief heilig verklaard. Het is dus toch nog goed gekomen met de jongste telg uit het gezin van Gino en Bruna del Piero. Wie had dat kunnen denken? Zelfs pa en ma vroegen zich lange tijd af wat er toch terecht moest komen van dat nakomertje, dat ziekelijke ventje dat maar niet wilde groeien. Mama Bruna vond een voetbalcarrière maar niks. Die zag Ale liever elektricien worden, net als pa. Veel veiliger. Want stelde je eens voor dat zo’n Marco Materazzi de kleine Alessandrino op een dag dwars door midden zou schoppen? Op verzoek van mama werd Alessandro in de jeugd van San Vediamo daarom op doel gezet. Totdat oudere broer Stefano zijn moeder op een goede dag eens flink door elkaar rammelde en zei: ‘Je zoon is aanvaller. Zie je dan niet hoe goed hij is?’ Daarna ging het rap met de ontwikkeling van het mannetje. Via Conegliano Calcio, naar Padova in de Serie B, naar Juve in de Serie A. De ontdekking van Giampiero Boniperti groeide in Turijn snel uit tot lieveling van het publiek en wist in FIAT-baas Gianni Agnelli zijn grootste fan. Als het goed ging was het genieten geblazen, maar de balkunstenaar dreef zijn baas soms ook tot waanzin. Als de vorm weer eens weken zoek was, bijvoorbeeld. Dan noemde Agnelli zijn sterspeler pesterig Godot, naar de hoofdpersoon uit Samuel Beckett’s toneelstuk ‘Wachten op Godot’, ook een soort Verlosser, op wie je kunt wachten tot je een ons weegt. De andere keer vergeleek l’Avvocato de dribbels van Del Piero met de penseelstreken van Renaissance-kunstenaar Pinturicchio, al vond de voorzitter dat Alessandro niet in de schaduw kon staan van dat andere genie; Roberto Baggio, die hij Raffaello noemde, naar een nog belangrijkere schilder uit dezelfde Renaissance-periode. Als fan van Fiorentina hoor je tégen Del Piero te zijn. Ik ben dat niet. Ik ben voor. Gewoon. Omdat Del Piero privé een hele aardige jongen is, die met echtgenote Sonia en zoontje Tobias een bijzonder bescheiden leven leidt, zonder poeha en ver weg van de spotlights. Omdat akkefietjes met trainers door Del Piero nooit worden uitgevochten op straat. Del Piero haalt zijn gram liever op het veld en werd daar zelfs al eens wereldkampioen voetbal mee. Ik ben voor Del Piero omdat hij heel erg grappig is in de reclamespots van Uliveto en Rocchetta, een Italiaans bronwatermerk, waarin hij zich met zichtbaar plezier op de hak laat nemen door twee piepjonge ultras van Napoli: ‘Noi tifiamo Napoli...tie!’ Ik ben voor Alessandro Del Piero, sinds ik in 1999 in Delle Alpi de wedstrijd Juventus tegen Parma bezocht, samen met Bruno Giuntoli, een Italiaanse vriend uit Rotterdam, die zijn idool na afloop in de catacomben gepassioneerd om de hals vloog. ‘Ale, sei grande. Sei grande, Ale!’, schreeuwde en danste Bruno met een gekopieerde perspas om de hals. Veel afkeurende blikken in de objectieve ogen van echte journalisten in de perszaal, maar gelukkig kon Del Piero zelf wel lachen om de liefdesverklaring van de Rotterdamse Italiaan. Die schudde Bruno na afloop zelfs keurig de hand en gaf een handtekening. Had ik Tacchinardi niet zo snel zien doen. Of, pak ‘m beet, Edgar Davids in zijn jonge jaren? Afijn, ik ben dus voor Alessandro Del Piero. Vooral sinds ik de nu volgende citaten (met bijhorende jaartallen) las in een verhaal in Linea Bianca, de Italiaanse uitvoering van Hard Gras.
1979: ‘Mama, doe het licht niet uit. Ik ben bang in het donker’.
1983: ‘Mama, ik ben een adelaar die hoog in de lucht vliegt. Stefano is een dolfijn, papa is een stier en jij, mama, jij bent een kangaroe’.
1992: ‘Ik heb leren voetballen door te proberen ’s nachts de lichtschakelaar te raken’. Het wachten op Godot is voorbij. De toekomst is voor altijd aan Pinturicchio.

2 comments:

Anonymous said...

Del Piero met highlights? Daar heb ik nog nooit van gehoord. Het is Oddo niet.

Anonymous said...

higlights heb ik ook nooit gezien, verder wel een cool stukje hoor. :)