Sunday, August 09, 2009

Sterven op Coverciano

Het nationale trainingscentrum van Coverciano is één van de mooiste voetbalplekken ter wereld. Geen plek om te sterven. De Italiaanse voetbalploeg bereidt zich er voor op interlands en grote toernooien. Dan staan de azzurri een beetje te lamballen in de Toscaanse zon, met een glooiend heuvellandschap in de achtergrond en de blinkende koepel van de Duomo van Florence in de verte. Inspirerende omgeving. Overigens kunnen ook andere voetbalploegen er terecht. Zo was deze week het Spaanse Espanyol te gast, in de aanloop naar een oefenwedstrijd tegen Bologna. De jongens hadden net lekker getraind. De avondmaaltijd zat erop. Aanvoerder Dani Jarque (26) besloot zijn kamer op te zoeken. Daar belde hij met zijn vriendin. Jarque zei dat hij zich niet goed voelde, dat hij zich he-le-maal niet goed voelde. Daarna zei hij tegen zijn vriendin dat hij van haar hield.
Plots werd het stil aan de andere kant van de lijn. De hoorn viel op de grond.
Tok.
En toen hield Jarque's hart ermee op. Volgens Italiaanse media stormde tien minuten later de dokter van de ploeg al zijn kamer binnen. Te laat.
Jarque werd dood aangetroffen in bed. Wie weet in het bedje van Francesco Totti of misschien Luca Toni. Wereldkampioenen weliswaar, maar wat een gruwelijk einde.

Thursday, July 02, 2009

Hij leve lang en gelukkig

Ver weg van volk en vaderland dringt de omvang van de Thomas Dekker-saga amper door, alhoewel de mailtjes binnenstromen en de telefoon rinkelt de hele dag. Vooral veel media, heel veel media. Waar is hij, heb je hem gesproken, heeft 'ie iets gezegd, kun je een exclusief interview regelen?

Ik kreeg vanochtend ook een mailtje van een vriendin, allesbehalve een wielerliefhebster. Ze kent Thomas niet, maar weet dat hij net zoals ik in Lucca woont. Ze schreef: 'Zielig voor Thomas, vind ik. Ik snap dat 'ie het allemaal zelf gedaan heeft, maar zo'n jong ventje zit nu toch maar helemaal alleen. Het is vast niet alleen zijn schuld he? En ze doen het toch allemaal? Beetje huichelachtig om dan weer een zondebok te zoeken. Iedereen heeft het nu over een over het paard getild ventje met zijn Porsche. Alsof niet iedereen op die leeftijd een beetje "op hol" zou gaan met zo'n zak geld! Ik verafschuw Nederlanders soms, vooral als ik op Telegraaf.nl al die commentaren lees. ZOOOO pedant... Ik zou tegen Thomas zeggen: gewoon toegeven en daarna terug naar Noord-Holland. Lekker opnieuw beginnen, zonder fiets'.

Dat laatste is makkelijker gezegd dan gedaan, vooral een jongen die houdt van het flamboyante leven, maar het klopt dat Dekker's mogelijke overtreding van de dopingwet een lang en gelukkig leven zonder fiets niet in de weg hoeft te staan. Ik vond de mail hoe dan ook verhelderend werken, zoals het ook verhelderend werkte dat het straalwagentje van de Italiaanse satellietzender Sky24 op een pleintje hier in Lucca, niet bleek te zijn uitgerukt in verband met het nieuws rond Thomas Dekker, maar om de laatste updates de lucht in te sturen over de ramp met de ontplofte gastrein in Viareggio. Een halve woonwijk werd in de badplaats door de gasexplosie de lucht ingeblazen en 18 mensen lieten inmiddels het leven. Ik wil de boel niet bagatelliseren, maar het plaatst één en ander wel in perspectief.

Thomas Dekker

Gisterochtend belde ik met Thomas Dekker. Het was elf uur ‘s ochtends. Ik vroeg of hij zin had in een kop koffie. Tien minuten later slenterde hij het terras van bar Stella Polare op. Ik bestelde een frisje. Dekker vroeg om een EstaTHE, een drankje dat ik vooral kende uit de reclamekaravaan van de Tour de France. Over de Tour gesproken. Dekker had er zin in, zei hij. En voelde zich goed, alhoewel zijn maag zich af en toe nog omdraaide, het gevolg van een voedselvergiftiging waardoor hij tijdens het NK moest opgeven. ‘Klote maar mooi dat Moerenhout won’. Veel meer tijd om het over wielrennen te hebben, was er niet. Om drie uur vertrok het vliegtuig vanuit Pisa naar Monaco dus Dekker moest er als een speer vandoor. Ik wenstte hem succes en zei dat een etappe mooi zou zijn. Hij lachtte en zei dat we elkaar na de Tour wel weer zouden zien. In Lucca natuurlijk.

Lucca, een klein gat in Toscane. Drie jaar geleden ontmoette ik Thomas Dekker er voor het eerst. De wielrenner had net de Tirreno Adriatico gewonnen. De wielerwereld lag aan zijn voeten. Hij vroeg zich af of hij, Thomas Dekker, de allerbeste wilde worden in zijn vak. Ja dus. Wilde hij de Tour winnen, een legendarisch wielrenner worden? Ja, ja, ja! Ook als dat betekende dat hij zijn koffers diende te pakken voor een wielermissie op vijftienhonderd kilometer afstand van de familie in Dirkshorn? Ja, ook dan.

De wielrenner wist wat hij zich op de hals haalde. Hij wist wat er over zijn goeroe, Luigi Cecchini, allemaal gezegd en geschreven werd. Geruchten over doping enzo. Dekker haalde zijn schouders er over op. Hij vond Cecco een geweldige trainer. Dekker was pas 21 en zo groen als gras. Ik genoot van zijn jongesachtige bravoure en zoals hij in al zijn blitsheid door de straten van Lucca slenterde. Dekker genoot in Italië in alle hevigheid van la dolce vita. Van pasta, Prada en Dolce & Gabbana maar vooral van de felle trainingsritjes tegen de Monte Serra omhoog. Hij wist waar hij mee bezig was. Trainen in Toscane, met als doel het winnen van de Tour. Zonder doping graag.

Hij kwam later regelmatig aanwaaien. Dan aten we samen een pastaatje of keken naar een etappe uit de Giro of de Tour. Dan hoorde ik hem verhalen vertellen over Ivan Basso en Eddy Mazzoleni en dan zei Dekker dat je in het wielrennen van werkpaarden racepaarden kunt maken. Ik vroeg me natuurlijk af of Dekker ook zou pakken, of het anders van plan was, maar durfde het hem nooit direct te vragen.

Toen de eerste serieuze verdachtmakingen vorig jaar in de krant verschenen over de wielrenner, zijn wonderdokter en afwijkende bloedwaarden, vond hij het vooral erg voor zijn familie. Het viel me op hoe snel Dekker in Lucca volwassen werd. Hij kocht er een huis en trainde samen met grote jongens als Petacchi en Cipollini. Hij wilde vlammen tijdens de Tour van 2008 en doodziek was hij ervan toen Rabobank hem thuisliet. Opnieuw een Tour naar de knoppen. Heel even was het zondagskind de kluts kwijt. Hoe nu verder? Het keerpunt volgde in september. Amper 24 had Dekker opnieuw een contract op zak, dit keer als wielrenner van Silence Lotto. De jongensdroom om een groot wielrenner te worden, lag nog niet definitief aan diggelen maar nu misschien wel.

Dekker leek gisteren spoorloos. Ik stond bij zijn voordeur, belde en sms'te, maar de luiken van zijn appartement bleven dicht. Later op de avond dan toch een telefoontje. Van de zenuwen drukte ik de wielrenner in eerste instantie per ongeluk weg, maar Dekker belde gelukkig meteen terug. 'Ik ben geschokt, dit verzin je toch niet'. Dekker's stem, anders vol volume, klonk dit keer klein en timide. Hij zat er vreselijk doorheen. 'Waarom nu, waarom ik?', moet het hem door het hoofd zijn geschoten. Hij vroeg zich af hoe in een plasje van anderhalf jaar geleden alsnog sporen waren aangetroffen van EPO, terwijl dat in eerste instantie niet zo was. Ik wist niet wat te zeggen, wat ik ervan moest vinden. De wielrenner op zijn woord geloven of de UCI?

In Lucca staan ze hoe dan ook achter de wielrenner. Het zal iets met het katholieke geloof te maken hebben? Gewoon boete doen en weer doorgaan, zoiets. Bovendien: ze pakken toch allemaal? Kapper Giuliano, zelf fervent wielrenner, zei het vreselijk te vinden. Hij had hem gisteren nog zien zitten op het terras. Zo jong en zo'n mooie carriere in het verschiet en nu? De fietsenmaker om de hoek gaf Rabobank al de schuld. Paladino had het over maffiapraktijken van de UCI ('De belangen zijn enorm, ze hebben met Thomas een voorbeeld willen stellen zo vlak voor de Tour, vooral omdat hij met Cecchini was. Hij woont in het verkeerde dorp') en zei dat het het imago van de Nederlandse ploeg wel érg goed uitkomt dat Dekker nu alsnog positief is bevonden. Hij zei trouwens ook dat Dekker in zijn jeugdige overmoed wellicht de hand heeft overspeeld. Ik weet het niet. Echt niet. Ook niet of hij gepakt heeft, ook niet of hij het gisterochtend tijdens de EstaTHE al van de positieve test heeft geweten.

Het is hoe dan ook een persoonlijk drama. Ik kan me alleen maar de eenzaamheid voorstellen van de jongste zondebok van het hedendaagse wielrennen, afgesloten van de buitenwereld in zijn flat in Lucca. Ver weg van familie en vrienden, als opgejaagd wild. Aan de andere kant: ook Dekker kent de regels van het spel. Er zal vast een contra-expertise volgen, maar het wordt hoe dan ook een lange en hete zomer. En opnieuw zonder Tour. De jongensdroom is wellicht ten einde, maar een lang en gelukkig zonder de fiets is nog altijd mogelijk.

Tuesday, June 09, 2009

Ik was erbij


Fijn lentezonnetje op de tribune in Florence. Ik telde de minuten. Ancelotti had al drie keer gewisseld. Maldini stond nog steeds. Die was wisselen niet gewend. Daarom haalde Ancelotti hem in de 90ste met een handgebaar naar de kant. Geen bord in de lucht of een lullig fluitje van de scheids, niks. Dit was wat je noemde een low-profile afscheid, zoals de sterspeler zelf. En daar ging il Capitano dan, voor de allerlaatste keer naar de kant. Met de handen in de lucht en het hoofd licht gebogen. Fijne tred van de legende, het shirtje zoals altijd buiten de broek, over de billen. Er biggelde een traan over de wang van echtgenote Adriana, het hoofd van vader Cesare schokte. Ik kreeg een brok in mijn keel. Ancelotti ook. Hij omhelse Maldini. Twee tellen, drie, vier. Daarna een schouderklopje. Zij wisten het allebei; de klus zit er eindelijk op.
Ik was er gelukkig bij.
Op naar de toekomst.

Saturday, May 30, 2009

Nooit meer Maldini


Supporterschap is in Italië een ernstige zaak. Fan ben je niet voor de lol. Het is als het hebben van een ernstige ziekte en kan in sommige gevallen leiden tot koorts, rillingen, hoofdpijn, misselijkheid en zelfs overgeven. Italiaanse supporters worden tifosi genoemd, afgeleid van het Griekse woord typhus, om de ziekte te omschrijven. De voetbaltyfus komt het vaakst voor onder ultràs. Ultràs zijn de meest fanatieke fans onder de aanhang. Ze bezoeken uit- en thuiswedstrijden en staan dan opeengepakt in de curva. Ultràs zijn zeer invloedrijk. Ze runnen hun eigen bars, radiozenders, brengen kranten en fanzines op de markt en verdienen bakken met geld aan de verkoop van shirtjes en sjaals.

Aan het hoofd van iedere groep ultràs staat de capocurva, een soort maffiabaas die in het vak achter het doel de lakens uitdeelt. De Don Corleone van de curva bepaalt wie de tweede ring op mag, bedenkt de tekst voor op spandoeken, bepaalt de maat voor de muziek, welke speler wordt aangemoedigd en wie juist niet.

Capocurva’s worden niet gekozen, ze staan op. Het zijn natuurlijke leiders die de nummers van spelers in hun mobiel hebben geprogrammeerd en die privé kunnen bellen met president Berlusconi. De relatie tussen club en harde kern was er ooit één van wederzijds respect maar inmiddels regeert de angst en spelen tifosi de baas. Ze eisen steeds meer, steeds vaker. Zo dient het vervoer naar uitwedstrijden te worden betaald en de toegangskaartjes ook. Ze willen nieuwe en betere spelers zien en wel snel ook. Zo niet, dan wordt er gedreigd met geweld of de curva blijft leeg.

Adriano Galliani, de vice-president van AC Milan, wordt al twee jaar lang door een stel capucchonnetjes geïntimideerd en gaat zonder escorte de straat niet op. Toen Milan in 2005 de Champions League-finale na het nemen van strafschoppen verloor van Liverpool, werd de ploeg bij thuiskomst bijkans gelyncht door een groepje ultràs.

Als één van de weinigen durfde Paolo Maldini het daarna aan om het gedrag van de ultràs te veroordelen. En later sprong hij dapper in de bres voor zijn ploeggenoten Dida en Gilardino, die door de fans werden uitgejouwd.

En hij was al legendarisch, Paooooolino. 901 wedstrijden speelde Il Capitano sinds januari 1985 in het eerste van AC Milan. Het toonbeeld van elegantie en sportiviteit diende nimmer het belang van een andere club. Hij won 26 hoofdprijzen, waaronder vijf keer de Europa Cup I en zeven keer de landstitel. In 2002, na het spelen van 126 wedstrijden, zei de recordinternational de nationale ploeg vaarwel om zich nog meer te kunnen richten op zijn club. Een jaar later won hij opnieuw de Champions League.

Na vijfentwintig seizoenen topvoetbal, zit het er komende zondag eindelijk op. Maldini (veertig inmiddels) stopt. Vorige week nam hij afscheid van het eigen publiek. Met een trotse papa Cesare en zijn zonen Daniel en Christian op de tribune. Een groots vaarwel werd hem gegund maar het feestje werd jammerlijk versjtierd door een groepje ultràs op de curva sud. Fluitconcerten, vervelende spreekkoren en een eerbetoon aan Franco Baresi, Maldini’s voorganger als aanvoerder van AC Milan. Tijdens de ereronde rolde de capocurva een meterslang spandoek uit met als opdruk: ‘Je mankeert respect richting de fans die een vermogend man van je hebben gemaakt’. Volledig misplaatste vendetta. Maldini stak cynisch een duim in de lucht en mompelde: ‘Ik ben trots dat ik niet één van jullie ben’. Ik zat me thuis te verbijten voor de buis.

Vol afschuw werd daarna door de voetbalwereld gereageerd op wat zich in San Siro had afgespeeld. En er was vertwijfeling. Wat is er toch aan de hand dat in het land waar zelfs doorsneevoetballers afgoden zijn, überheld Maldini door eigen publiek werd afgeserveerd? Platini bemoeide zich ermee, de voorzitter van de voetbalbond beloofde een benefiet en Pep Guardiola droeg de winst van Barcelona woensdag op aan Maldini. En hoe reageerde de voetballer zelf? Als een heer, zoals altijd: ‘Jammer dat een klein clubje het afscheid heeft verknald’.

Zondag verschijnt de nummer drie in Florence voor de allerlaatste keer in het veld. Tegen Fiorentina moet Maldini tijdens wedstrijd nummer 902 zijn grote liefde Milan aan directe plaatsing voor de Champions League helpen. Ik zit als fan van Fiorentina op de tribune, maar gun de voetballegende een hemeltergend mooi afscheid. Daarna is de toekomst aan Christian en Daniel Maldini.

Saturday, May 23, 2009

Bartali op een wolkje in de hemel

Een potige non op Birkenstockslippers leidde me de weg door de kapel, dwars door de overwoekerde en rommelige kloostertuin, richting de ingang van een grot die half verscholen lag onder een bramenstruik. We sloegen wat takken weg. De non deed het luik open. En daar gingen we dan. De trap af, samen de duisternis in. Moederoverste tilde haar rok wat omhoog en knipte een zaklantaarn aan. Er schoot ongedierte weg. Muizen, ratten misschien. Ik dacht aan al die Joodse onderduikers die tijdens de oorlogsjaren zaten opgesloten in dit vieze, vochtige hol. Mannen, vrouwen en kinderen. Hele gezinnen op de vlucht. En dan maar hopen dat Gino Bartali langs kwam.

Ach, over Bartali is al zoveel gezegd, verfilmd, gedicht, gezongen en geschreven. Ook door mij. Mooie, heroïsche verhalen vooral. Over legendarische overwinningen en over de rivaliteit met Coppi. Waarom je vóór de een en tégen de ander moest zijn. De gedreven Campionissimo tegenover de vrome Toscaanse volksheld die een pakje pafte per dag. Ginetaccio was de diesel die tegelijkertijd zo lichtvoetig tegen een berg omhoog kon fladderen. ‘Met die trieste neus als een helling en met een twinkeling in de ogen als een Italiaan op vakantie’, zong Paolo Conte. De wielrenner werd een legende toen hij met zijn overwinning tijdens de Ronde van Frankrijk van 1948 een burgeroorlog in eigen land voorkwam. In Rome was een revolutie op handen maar toen het nieuws over Gino’s overwinning tijdens de Tour doorsijpelde, sloeg de sfeer om en veranderde volksopstand in volksfeest.

En dan had je nog Bartali de verzetsheld. Zelf weigerde hij over zijn rol voor de ondergrondse te praten (‘Ik ben geen held, dat zijn anderen’) maar eind jaren tachtig viel zijn naam voor het eerst tijdens de film ‘Assisi Underground’ van de Rai. Overlevenden hadden het over een beroemde wielrenner die langskwam met valse identiteitsbewijzen. Twee jaar geleden werd de status van Bartali als bescheiden verzetsstrijder bevestigd door Paolo Alberati, oud-profrenner en tevens student aan de universiteit van Perugia. Hij sprak voor zijn afstudeerscriptie met nonnen, dook in het archief van het Vaticaan en interviewde familieleden, vrienden en oud-collega’s. Volgens Alberati ondernam Bartali tussen september 1943 en juni 1944 zo’n veertig zogenaamde trainingstochtjes van Florence naar Assisi, ritjes van zo’n 380 kilometer per dag. Heuvel op, heuvel af, met rolletjes geheime documenten in het buizenstelsel van zijn Legnano verstopt. Soms werd hij staande gehouden door militairen langs de weg. Dan zei de beroemde wielrenner dat hij aan het trainen was. Mooi dat de fascisten die smoes geloofden. En soms werd er zelfs om een handtekening gevraagd. Trok Bartali er meestal met knecht Alfredo Martini op uit, deze geheime missies volbracht hij in zijn eentje. Zelfs zijn echtgenote Adriana bracht hij niet op de hoogte.

En dan zat zuster Eleonora rond het middaguur te bidden in de kapel als ze het geratel van de fiets van Bartali op de middeleeuwse klinkers hoorde: ‘We herkenden hem bij de voordeur aan zijn stem. Ze zeiden: ‘Dat is Bartali, een kampioen’. Hij bleef nooit lang. Dat zou maar verdacht zijn geweest’.

Op 5 mei 2000 stierf de Italiaanse wielerheilige thuis in Florence. Hij bezweek op 85-jarige leeftiijd aan de gevolgen van een hartaanval. Het gerucht ging dat zijn laatste woorden le montagne, le montagne waren. Een plak salami en een slok wijn en dat was het dan wel. ‘Ciao Ginetaccio, nu kun je in de hemel van wolk naar wolk fietsen, zoals je ooit bergen beklom’, schreef de Gazzetta. Amen.

Moederoverste sloeg een kruisje. Ze deed het luik naar de grot dicht. Tijdens de koffie met cantuccini vertelde ze dat ruim vierhonderd ondergedoken Joden uit Assisi het land uiteindelijk veilig hebben weten te ontvluchten. Mede dankzij Gino Bartali.

De organisatie van 100 jaar Giro d’Italia eert vandaag één van haar meest kleurrijke helden met een etappe dwars door Toscane met de finish in Florence. Ik zorg dat ik op tijd bovenop de Montemagno sta om de renners halverwege te zien afdalen richting Lucca. Gino zelf volgt het spektakel vermoedelijk vanaf een wolkje hoog in de lucht.

Friday, May 15, 2009

Leeds wil de beker terug

Hij wil rehabilitatie van Leeds United

In de wereld van sociale (vrienden-)netwerken ben ik druk met Hyven, Twitteren en Facebooken tegelijk. Facebook vind ik het leukst. Het is lekker internationaal, overzichtelijk en gebruiksvriendelijk. Als lid kun je je bovendien aanmelden voor allerlei groepen.

Zo heb ik me onlangs verenigd in de groep 'Fans of having a really good poo'. Ik was al lid van de groepen 'Bring Back The Kids From Fame!', 'People Who Always Have To Spell Their Names For Other People' en de 'Dennis Bergkamp appreciation group'. Ik twijfel over deelname aan de groep 'Reverse Leeds United's defeat by AC Milan in the Cup Winners' Cup final'. Het clubje blijkt te zijn opgericht door Richard Corbett, europarlementariër namens Labour in Brussel en tevens fan van Leeds United.

Dat woede vanwege al dan niet gemanipuleerd verlies jarenlang kan nasmeulen in de tere ziel van de voetbalfan, blijkt in het geval Corbett. De politicus zat 36 jaar geleden thuis in Leeds voor de buis en zag hoe zijn ploeg onder verdachte omstandigheden de finale om de UEFA Cup verloor van AC Milan. Beide teams traden op 16 mei 1973 in het Griekse Thessaloniki aan voor de eindstrijd in het toernooi der bekerwinnaars.

Opgewonden toestanden in stadion Kaftanzoglio met ruim veertigduizend Italianen, Engelsen en Grieken op de tribunes. Leeds United, onder andere met verdediger Norman ('Bites Yer Legs') Hunter in de ploeg, werd vooraf getipt als favoriet maar AC Milan won. Met 1-0, dankzij een treffer in de derde minuut van Luciano Chiarugi. De Engelsen vielen daarna aan wat ze konden maar kregen de Italiaanse muur niet geslecht.

Jammer. Pech gehad, denk je dan. Neeee, zegt Corbett. 'De schuld van een corrupte scheids, die door Milan werd omgekocht'.

Volgens Corbett was het geen toeval dat Michas de ene na de andere discutabele beslissing nam in het voordeel van de Italianen en dat hij Leeds drie penalty's onthield. Om het feestje helemaal te verknallen werd Norman Hunter met rood van het veld gestuurd.

Het zou de spelers van Milan een rotzorg zijn. Die hielden na afloop een mooie triomftocht, rondrennend, hupsend en dansend met de beker terwijl de spelers van Leeds de scheids belaagden, daarbij gesteund door het Griekse publiek. 'De Grieken zongen uit volle borst: 'Leeds, Leeds, olé, olé'. Het was een hartverwarmende aanmoediging om maar aan te geven dat Leeds de ploeg was die wat van de finale had geprobeerd te maken, vanaf het moment dat het team op achterstand kwam', aldus The Times.

Of werkelijk sprake was van omkoping valt misschien wel nooit meer te bewijzen. Feit is wel dat Christos Michas later door de Griekse voetbalbond werd betrapt op omkoping. De UEFA besloot de Griek direct na de finale al voor het leven te schorsen. De uitslag bleef echter gehandhaafd. Typisch gevalletje van in de doofpot, vindt Corbett.

De politicus heeft met de Europese parlementsverkiezingen in aantocht, heel behendig een halszaak gemaakt van de finale. Wie weet levert het nog wat stemmen op. Hij wil dat de UEFA opnieuw een onderzoek instelt en dat Leeds wordt gerehabiliteerd, mogelijk met beker en al. Om zijn doel te bereiken heeft Corbett een petitie opgesteld die inmiddels door twaalfduizend fans werd ondertekend. De petitie wordt op 16 mei, precies 36 jaar na de finale, aan een delegatie van de UEFA overhandigd. En dan maar afwachten.

In Italië liggen de fans er voorlopig niet wakker van. Corbetts actie was amper een kolommetje waard in de Gazzetta dello Sport en op Facebook reageert Luca Scaramellini alsvolgt: 'Je zou je moeten schamen, Richard Corbett!!! Je kunt je tijd als europarlementariër wel beter gebruiken in deze tijden van crisis en armoede'. Ik heb ondertussen maar afgezien van deelname aan 'Reverse Leeds United's defeat by AC Milan in the Cup Winners' Cup final' en overweeg nu het lidmaatschap van de groep 'If you ain't Dutch, you ain't much'.

http://www.youtube.com/watch?v=VFt3yCB8Q3s

Sunday, May 10, 2009

Marco Unico



Ik heb ooit gedroomd dat ik in San Siro tijdens de laatste minuut van de wedstrijd mocht invallen voor Marco van Basten. En nog het winnende doelpunt maakte ook. Tegen Inter. Het was allemaal levensecht. De goal, het publiek, het samen juichen en na afloop een drukbezochte persconferentie met Van Basten. Ergens halverwege moet de wekker zijn gegaan.

Ik was zó dol op de voetballer Van Basten dat ik tijdens saaie wiskundelessen fantaseerde over zijn rushes, kopballen en omhalen tijdens een training in de Italiaanse voorjaarszon op Milanello, een oord dat voor een voetbalverliefd meisje van dertien het absolute heiligdom was. Daar speelden de drie van Milaan. Dat was het voetbalmekka van Italië. Daar werden wonderen verricht.

En op zondagavond natuurlijk naar Studio Italia kijken. Schokkerige voetbalbeelden van slechte kwaliteit maar ach, dit was I-T-A-L-I-E! Veel Bengaals vuurwerk, enorme rookwolken, opgewonden toestanden op de tribune en een spandoek in San Siro met Marco unico als opschrift.

En of hij uniek was.

Ik bestelde videobanden van de Serie A en heb de VHS van het EK in 1988 volledig de vernieling ingedraaid. De goal uit de finale, de drie treffers tegen Engeland en dan vooral de eerste. Play-rewind en nog een keer. Kappen, draaien, uithalen, goal. Marco unico.

Mijn bewondering voor de voetballer ging later over in verafgoding. Van Basten werd een obsessie. Misschien dat ik daarom als student journalistiek er per se bij wilde zijn toen dokter Martens in een ziekenhuis in Antwerpen het einde van zijn voetbalcarrière aankondigde. Het zou een marteling worden. Slecht nieuws tijdens de persconferentie en veel te veel nerveus zwetende journalisten opeengepropt in een broeierige ziekenhuiszaal. En daar stond ik dan, achterin de ruimte tegen een muur geplakt.

Het zou niets meer worden met die enkel, merkte Martens droogjes op. De geblesseerde voetballer zat erbij als een geslagen paard. Ik ook. Vanwege een held in de vernieling. Na afloop holde ik als een bezetene achter de hinkende Van Basten aan en vroeg om toestemming voor een interview. Toe, een paar vraagjes maar. Voor de schoolkrant. Maar Marco wilde niet. Nu niet, nooit niet.

Heel wat faxen heb ik daarna naar Badhoevedorp gestuurd. Steeds met hetzelfde verzoek, steeds met hetzelfde antwoord: No, nee en nog eens neen. Vervelend, maar het had ook wel wat.

Als alternatief bezocht ik in 1999 zijn jongenskamer in Utrecht. Op de koffie bij vader Joop. Die leek me in eerste instantie net zo nors en nukkig als zijn zoon, maar sprak liefdevol over zijn vrouw en hoe verschrikkelijk mooi ze vroeger piano spelen kon. We bladerden door aantekenschriftjes van Marco en bekeken bekers.

Dit najaar stond ik na afloop van de wedstrijd Fiorentina tegen Ajax stand-by als tolk. Niet dat Van Basten tijdens de persconferentie mijn hulp nodig had. Hij sprak in vloeiend Italiaans over zijn verleden bij Milan, over de invloed van trainers als Arrigo Sacchi en Fabio Capello en over de staat van het huidige Italiaanse voetbal. Er steeg applaus op en na afloop verdrong men zich voor een handtekening of een foto.

Het nieuws van zijn ontslag bij Ajax heeft in Italië een diepgeworteld verlangen aangewakkerd om de verloren zoon na zijn tragische afscheid als voetballer, ooit als trainer in de armen te kunnen sluiten. Van Basten ontkent een uitvalsroute naar Milaan maar de krant La Nazione noemde hem donderdag al als topfavoriet om Carlo Ancelotti op te volgen, mocht die deze zomer van Milaan naar Chelsea gaan. De tifosi dromen van een terugkeer en Galliani zegt: 'Van Basten heeft in ieder geval het juiste dna om trainer van Milan te zijn'.

Ik hoop dat de afgezwaaide trainer van Ajax weer lekker aan het golfen slaat.

Nooit meer aanschuiven voor een vervelende persconferentie, laat staan een lastig interview. Gewoon weer lekker nee zeggen, Marco. Unico.

Saturday, May 02, 2009

Rebellin te biecht

De Gazzetta op de bar lag open. Op de wielerpagina achterin de krant een interview met Davide Rebellin.Over zijn allereerste wielerkoers ('Ik was tien, moest huilen en had niet gewonnen'), over zijn eerste zoen vijf jaar later ('Een geweldige sensatie') en over gezegend wijwater uit Lourdes in zijn drinkbussen, in werkelijkheid hét geheim achter zijn succes. ,,Niet uit bijgeloof, maar uit geloof,'' aldus de vrome Italiaan.

Mooie naam wel, Re-bel-lin. Mooie carrière ook. Knap is-ie trouwens niet. En sáái!

Ik had hem ooit aan de telefoon, Davide Rebellin. In mijn beste Italiaans vroeg ik hem naar zijn speciale band met Michael Boogerd maar er kwam geen fatsoenlijk woord uit. Antwoorden in korte staccato-achtige clichés. Kraak noch smaak, vlees noch vis. De wielrenner was ondertussen plankgas onderweg van zijn woonplaats Monte Carlo (Fr) naar zijn geboortedorp San Bonifacio (It), een gat in de regio Veneto, voor een ontmoeting met familie en vrienden.

Ik stelde me Rebellin voor in een enorme 4x4, afgeleid door rammelende rijwielen in de achterbak. Met zijn mobiele telefoon tussen oor en schouder geklemd, ondertussen druk met schakelen, met het wisselen van een cd of op zoek naar kleingeld voor het betalen van de tol. Of misschien zat mevrouw Rebellin met spiegeltjes en make-up te vervelen naast hem in de bijrijdersstoel. Kan ook.

Het gesprek ging dus over Michael Boogerd. De Nederlander beschouwde Rebellin tijdens zijn carrière als een belangrijk obstakel op weg naar roem en glorie. De twee wielrenners vochten legendarische duels uit op de flanken van de Cauberg of La Redoute. En meestal was Rebellin de beste. Zoals in de Tirreno Adriatico van 2001 en later tijdens de Amstel Gold Race en Luik-Bastenaken-Luik. Boogerd noemde hem the shadow. Waar de Nederlander ging, daar volgde de Italiaan. Om gek van te worden. Een soort wieltjesplakken op z'n Joop Zoetemelks. Wachten, wachten en dan nog winnen ook. Al werd Rebellin, net als Boogerd, ook vaak tweede. Zoals vorig jaar tijdens de Olympische Spelen. Rebellin stond na de meet een verslaggever van de Rai te woord. Hij schokschouderde en mompelde over een gemiste kans. ,,Maar deze medaille is in ieder geval schoon,'' zei de winnaar van het zilver. Uit de mond van de vrome renner geloofde je dat meteen.

Terwijl Boogerd twee seizoenen geleden stopte met wielrennen reed Rebellin vrolijk voort. Vorige week won de oude rot voor de derde keer de Waalse pijl. Het was zijn zoveelste overwinning tijdens een eendagskoers en hét bewijs dat je door hard te trainen veel kunt bereiken, zei Rebellin.

Ja ja.

De held tuimelde deze week hard van zijn voetstuk. Bekend werd dat in het bloed dat bij Rebellin na de olympische race in Peking werd afgenomen, sporen van cera waren ontdekt; een vorm van super-epo, wijwater werkte in China blijkbaar niet.

Rebellin ontkent, natuurlijk. Ondanks twee compromitterende filmpjes die gisteren op de website van de krant la Repubblicca werden gezet. Het filmmateriaal dateert van 2001. Te zien en te horen valt hoe Rebellin in een hotelkamer medicamenten ontvangt en bestelt bij zijn toenmalige vertrouwensarts Enrico Lazzaro. Epo, friamine, testosteronpleisters, de hele rambam. Het is spannende televisie. Scharrige beelden in zwart-wit. Gedoe met dozen op bed, het open- en dichtritsen van tassen en gerommel buiten beeld. Geweldige suspense. Zou de renner in de badkamer snel een infuusje aangelegd krijgen soms, terwijl een hoogblonde mevrouw Rebellin wacht op bed?

De beelden spreken voor zich maar Giosué Zenoni, Rebellin's ontdekker en voormalig trainer, kan het maar niet geloven: ,,Hij is diep-gelovig, gaat vaak naar de kerk. Aan de andere kant, Rebellin is ook maar een mens en in ieder mens schuilt het kwaad.''

In afwachting van de contra-analyse is de wielrenner inmiddels geschorst door ploeg en Olympisch comité. Binnenkort moet hij zich in Rome verantwoorden tegenover de rechter van het Italiaanse anti-dopingtribunaal. Misschien kan Rebellin vantevoren even snel te biecht bij de paus, want gelukkig rest zondige wielrenners nog altijd het mea culpa.

Tuesday, April 28, 2009

Wielervriend uit Lucca



Mooie ouderwetse naam, Paladino. En typisch Lucchese. Laatst keken we samen naar een etappe van de Tirreno Adriatico, in een olijfboomgaard op een heuvel net buiten de stad. Paladino en ik. Hij schreeuwen naar Di Luca en Ballan. Ik Dekker aanmoedigen.
Vanochtend ging ik bij mijn wielervriend langs in de zaak in Lucca. De fietsenmaker was achter in de werkplaats met wat inbussleutels in de weer; kinderzitjes op toerfietsen monteren, aan de slag met een gebroken ketting, dat soort werk. Paladino zag me binnenkomen, keek even op van zijn gesleutel en vertelde trots dat hij met de overwinning van Cavendish tijdens Milano Sanremo toch maar mooi honderd euro in zijn zak had gestoken. ‘En afgelopen weekend zat ik goed met Stijn Devolder. Weer tweehonderd euro verdiend’.
‘Bravo’, zei ik.
Paladino is een kenner. De fietsenmaker weet waarover hij praat. Zijn hart is groot en vol passie voor de wielersport. Chronò, het fietsenwinkeltje dat hij bestiert aan de Corso Garibaldi in Lucca, is klein van afmeting maar groots van inhoud. Echt een plekje voor de liefhebber. Paladino verkoopt er fietsen met mooie namen zoals Cinelli, Adriatica, Bianchi, Bottechia en modellen van Viner. Ik had zelf eerlijk gezegd nog nooit van Viner gehoord maar Paladino legde uit dat het om handgemaakte racefietsen gaat die sinds 1947 door oprichter Viviano Nerosi en zijn nageslacht in een werkplaats in Pistoia in elkaar worden gesleuteld. Op maat gemaakt en daarna opgespoten in de lievelingskleur van de klant. Geen massaproduktie maar een bescheiden aantal van vijfduizend modellen per jaar. Echt liefdewerk, oud papier. Stuk voor stuk meesterwerkjes.
Dat geldt ook voor de fietsen van Cinelli, mijn persoonlijke favoriet vanwege het minimalistische uiterlijk van de meeste modellen en de prachtige kleurencombinaties, vooral op de reprodukties van vintage rijwielen. Fietsen van Cinelli zijn kunstwerkjes op zich. Bij Paladino staat een model in zilver op de stoep met een stuurlintje in knalrood. Om je vingers bij af te likken, zo mooi. En dan het logo! Vroeger werd het wapen met de hand op de frames geschilderd; een helm van een ridder boven een groene slang (symbool van de stad Milaan) en de rode lelie van Florence, stad waar oprichter Cino Cinelli oorspronkelijk vandaan kwam. De zoon van een landeigenaar leerde ooit fietsen op het Toscaanse platteland en werd later prof. Hij won etappes in de Giro d’Italia en was in 1943 winnaar van Milaan - Sanremo. Uit ontevredenheid over het materiaal begon de ex-prof in 1948 met het maken van racestuurtjes, zadel- en stuurpennen, kranken en frames. Later kwamen daar hele fietsen bij. Echte vernieuwers waren het, bij Cinelli. Het bedrijf kwam als eerste met aluminiumframes en met trappers met kliksysteem op de markt. Veel Italiaanse fietsenmerken gingen later op de fles of hevelden de produktie over naar Azië, maar Viner en Cinelli gelukkig niet. Die produceren nog altijd in Italië. Fietsen worden er in werkplaatsen in Pistoia en in Milaan in elkaar gezet door mannen met wielerverstand. ‘Made in Italy is meer dan alleen maar een geografisch gegeven’, valt op de website van Viner te lezen. ‘Het gaat om de passie. Om de ziel’.
Ook in de zaak van Paladino draait het om hart en ziel. Van heinde en verre komen de liefhebbers bij hem aangewaaid. Voor een fiets of een mooi vintage wielershirtje. Voor een snelle reparatie of gewoon voor een praatje. Want Paladino kan het mooi vertellen. In geuren en kleuren. Over heden en verleden. En dan hangen de wielerfans aan zijn lippen. En soms een verdwaalde voetballer. Zoals Ighli Vannucchi, spelmaker van Empoli en tevens buurman van Thomas Dekker, die zich vanochtend meldde met een lekke band. Paladino was net aan een mooi verhaal begonnen over vissen en ging daarna verder over Napels en waarom je in bepaalde wijken van die stad beter niet met een helm op je brommer kunt gaan zitten. ‘Omdat ze dan op je schieten. Alleen leden van de maffia dragen in Napels een helm, zodat ze niet herkend worden tijdens een afrekening’, zei Paladino. En of Ighli en ik soms wisten waarom Italiaanse vrachtwagenchauffeurs standaard een briefje van vijftig tussen hun rijbewijs steken? ‘Omdat ze liever vijftig euro weggeven aan een corrupte politie-agent dan dat een bekeuring thuis in de bus’. Mooie verhalen. Meestal over wielrennen. Wie wel pakt, wie niet en waarom. Dat soort werk. Geserveerd met een lekkere espresso erbij. ‘Maar ssstttttttt….mondje dicht he?! Want over de wielrenners niets dan goeds’.

Paladino ging weer verder met de volgende klant. Ik pakte mijn Adriatica en ging er vandoor.

http://www.chronobikes.com/

Deze column werd eerder gepubliceerd in Wieler Revue.

Friday, April 24, 2009

De bal van de finale van 1978 ligt bij Gonella op zolder, mischien..


Mooie trailer op youtube van Complici del silenzio, een Italiaanse film over het WK van 1978 in Argentinië met Alessio Boni, één van mijn favoriete acteurs in de rol van sportjournalist Maurizio Gallo. Die valt tijdens de openingsceremonie als een blok voor bloedmooie Ana, tevens politiek tegenstander van generaal Videla. De romance is fel en vurig maar leidt uiteindelijk tot gevangenschap en foltering van beide geliefden, terwijl in Buenos Aires de finale wordt gespeeld. Ik moest aan Sergio Gonella denken. Het was tijdens de zomer van 2007 dat ik in een strandtent in Forte dei Marmi een bordje pasta at met de leidsman van de finale tussen Argentinië en Nederland. Gonella had last van een krakkemikkige rug en zat met jicht aan beide benen. In het geheugen vielen nog geen gaten. De Italiaan zat er mooi opgebruind bij. Hij vertelde over zijn huwelijksreis naar Nederland en dat hij nog nooit zoiets had gezien als de afsluitdijk. Een sliert spaghetti en een slok wijn. Daarna begonnen we over het WK in Argentinië. Eerst wat onschuldige anecdotes. Over de wedstrijdbal bijvoorbeeld. Die had Gonella met toestemming van de autoriteiten na afloop van de finale in zijn koffer gestopt. Het ding lag veilig bij hem thuis op zolder totdat de Argentijnse voetbalbond de bal een jaar later opeens weer opeiste voor in het nationale voetbalmuseum. Gonella weigerde maar de Italiaanse bond drong aan om een rel met de Argentijnen te voorkomen. Toen heeft Gonella met de importeur van Adidas gebeld en om een Tango gevraagd. Met die nieuwe bal is hij samen met een vriend naar een voetbalveldje gegaan. Ze hebben gepingeld totdat ze erbij neervielen en de bal er net zo versleten en gebruikt uit zag als het exemplaar van de finale. Uiteindelijk heeft Gonella de bal teruggegeven. ‘Maar niemand weet of het de originele bal was. Bij mij op zolder in Asti ligt nog steeds een Tango. De waarheid? Die neem ik mee in mijn graf. Het is een geheim dat bij die finale hoort en daarmee basta’. We zetten een DVD van de finale op. De stem van Theo Reitsma. Gonella drukte zijn neus tegen het computerscherm. Daar was opnieuw het moment met de mitella van René van der Kerkhof. Gonella: ‘Het kon best een vorm van intimidatie zijn maar Passarella had in feite gelijk. In de handleiding van de FIFA staat dat het verboden is om met gips te spelen’. Met de agressieve sfeer rondom de wedstrijd viel het volgens hem wel mee: ‘Ze schreeuwden, maar verder niks’. Van een aanval op de spelersbus van Oranje had hij nog nooit gehoord: ‘Dat is voor mij nieuw’. Paperitos dwarrelden door het beeld. Een overtreding van Johan Neeskens. Gonella: ‘Hier zeg ik: ‘Kalm aan’. De Nederlanders maakten aan het begin van de wedstrijd de meeste overtredingen’. Daarna werd het serieuzer. Vragen en antwoorden over de militaire junta van generaal Videla (‘Het waren zaken die boven mijn pet gingen’), over de ruim dertigduizend mensen (desaparecidos) die vermist raakten (‘Dat werd later pas duidelijk. Ik wist er niet voldoende van af’), of Gonella nou wel of niet had moeten gaan (‘Ik was daar om mijn werk te doen. Ik wilde graag een WK fluiten’), over omkoping (‘Mij is nooit om een gunst gevraagd’), over geweld op straat (‘Eén keer ben ik aangehouden door een militair’) en of het misschien beter zou zijn geweest om het WK door een ander land te laten organiseren. ‘Waarom? Sport draagt haar eigen verantwoordelijk, niet die van de politiek’. Sergio Gonella komt uitgebreid aan het woord in het boek ‘Voetbal in een vuile oorlog’ van Marcel Rözer en Iwan van Duren. Terwijl de auteurs afgelopen maandag het glas hieven vanwege het winnen van de Nico Scheepmakerbokaal voor het beste sportboek van 2008, ging in Italië Complici del silenzio (Medeplichtigen in stilte) in premiere. Zou Gonella als eregast aanwezig zijn geweest? Eindelijk weer in de spotlights. Schrijdend over de rode loper, met een hand zwaaiend naar het publiek en met de andere steunend op echtgenote Dina vanwege de jicht en de krakkemikkige rug? Ik vermoed van niet.

Renate Verhoofstad schrijft iedere vrijdag een column voor de sportbijlage van het AD, AD Sportwereld. Kijk ook op www.sportwereld.nl/columnisten

Saturday, April 18, 2009

Grootste prijs ooit: 5.549.749.000 lire






Ik heb deze week de Totocalcio weer eens ingevuld. Hartstikke leuk. Vooral met een espresso erbij. Eenen, tweeën of een kruisje voor een gelijkspel. Hetzelfde principe als vroeger bij de voetbaltoto.


Bij ons in Waalwijk kwam op vrijdag een mannetje op een Kaptein Mobylette aan de deur, met een knalrood dophelmpje op zijn kop. Het maakte me nerveus als hij meekeek over mijn schouder terwijl ik aan de keukentafel nadacht over de uitslag van NEC-PEC Zwolle of Go Ahead Eagles-PSV. Daarna draaide hij het velletje door een metalen kastje op zijn buik - kopietje voor hem, het origineel voor mij - en zei (met zijn helm meestal nog op): 'Tot de volgende week dan maar weer. Houdoe!' Hele middagen lag ik op bed te fantaseren waar ik al die duizenden guldens wel niet aan zou uitgeven, maar ik won natuurlijk nooit.

Deze week nieuwe ronde, nieuwe kansen. Maar dan in de Totocalcio. De Italiaanse variant van de voetbaltoto werd in 1946 geïntroduceerd door Massimo Della Pergola, een Joods-Italiaanse journalist van de Gazzetta dello Sport die tijdens de oorlogsjaren door de fascisten te werk werd gesteld in een concentratiekamp in Pont de la Morge. Het was aan de boorden van de rivier de Rhône dat Della Pergola in gevangenschap het idee voor de Totocalcio verzon. ,,In het kamp was ik zelf een nummer: nummer 21.915.''

Volgens Della Pergola was Totocalcio dé manier om geld te verdienen en om (een deel van) dat geld weer terug te laten stromen naar de sport. Eenmaal bevrijd en weer achter een Olivetti op de redactie van de roze sportkrant vond Della Pergola het tijd om Italië, in navolging van Engeland, Zweden en Zwitserland, in te wijden in de wereld van de kansspelen. Tegen de achtergrond van een bijna bankroete natie (toenmalig president De Gasperi moest voor een staatsbezoek aan Frankrijk zelfs een overjas lenen van een van zijn ministers) groeide de Totocalcio uit tot een geweldig succes. Hele volksstammen deden mee. Voetbalfan of niet, man, vrouw, jong, oud, arm of rijk. 'Beproef uw geluk voor de prijs van een glas Vermouth' luidde de slogan.

En dat is wat de Italianen deden, hun geluk beproeven. Met miljoenen tegelijk. Totocalcio hoorde net zozeer bij de traditie van het Italiaanse voetbal als het spelen van wedstrijden op een vast tijdstip op de zondagmiddag ooit was. De Totocalcio deed de straatarme fan in het naoorlogse Italië dromen van een betere toekomst. En voor sommigen wás die er ook. Zoals voor Pietro Aleotti. De timmerman uit Treviso, gespecialiseerd in het maken van doodskisten, won in 1947 met zijn lijstje 1, 1, x, x, x, x, x, x, 2, 1, 1, 1 liefst 64 miljoen lire (ruim 33.ooo euro), een godsvermogen.

De gelukkige winnaars van de Totocalcio groeiden in de jaren daarna uit tot bekendheden van B-formaat die met hun hoofd in de krant verschenen. In 1950 werd Giovanni Mannu in een tv-uitzending als een soort boksheld onthaald. Doldwaze toestanden in de studio, het publiek op de banken. En daar stond de mijnwerker uit Sardinië dan, op het podium met wat mooie missen in de buurt. Onhandig zwaaiend met een vette cheque boven zijn hoofd.

In 1993 werd de grootste prijs ooit uitgekeerd (5.549.749.000 lire). Daarna ging het bergafwaarts met de Totocalcio. Verkeerd management, verandering van eigenaar, gerommel met het oorspronkelijke idee; dat soort werk. Er kwamen midweekse wedstrijden bij en concurrenten zoals Superenalotto, SNAI en Bwin. De fan raakte de kluts kwijt. Bovendien werd krassen en inzetten via internet populair. Allemaal ten koste van de Totocalcio. Bijna 63 jaar na oprichting is de Italiaanse toto op sterven na dood. De toekomst is onzeker. Volgens de noodkreet in de Gazzetta doen er dit weekeinde slechts 121.000 Italianen mee.

En een Nederlanse dus. Ik heb ingezet op een 1 voor Juventus tegen Inter en een 2 voor Milan tegen Torino. Tot volgende week dan maar weer. Houdoe!

Thursday, April 16, 2009

Adriano

De politie was dagen naar de beroemde voetballer op zoek die na het trainingskamp met de Braziliaanse plzoeg zoek was geraakt. Op vrijdag mistte hij het vliegtuig naar Milaan. De zaakwaarnemer kreeg geen gehoor. Zelfs mama Rosilda had geen idee waar haar zoon uithing. Ze maakten zich vreselijk zorgen. Ze dachten dat hij dood was. Overhoop geschoten door een bende uit Rio de Janeiro. Of anders zelfmoord gepleegd. De roddelpers schreef dat er op donderdag een beroemde voetballer was gesignaleerd op een feestje van een drugsbaron uit Chatuba, een sloppenwijk in het Noorden van de stad. Men vermoedde dat het om Adriano ging die in diezelfde favela ooit leerde voetballen op straat. De spits van Inter zou hebben gedanst tot diep in de nacht. Met mooie meiden en transseksuelen en met twee glimmende pistolen, meehupsend in holsters op de heupen. Hij zou zich hebben beklaagd over de roem en de rijkdom (‘Geld is niet alles’) en zoop zichzelf daarna een delirium. Om de ellende te vergeten.
En het begon allemaal zo mooi. Adriano Leite Ribeiro, een uit de kluiten gewassen knaap uit een van de armste sloppenwijken van Rio, maakte tijdens de zomer van 2001 zijn debuut voor Internazionale. Het gebeurde tijdens een vriendschappelijk duel tegen Real Madrid dat de Braziliaan zo vréselijk hard uithaalde uit een vrije trap dat de doelpalen in Bernabeu er nog van natrillen. Adriano was sterk, snel en technisch; een doelpuntenmachine met een fluwelen balbehandelig. Ze noemden hem de Hulk of l’Imperatore, naar de Romeinse keizer Hadriano. Nadat de spits vanaf 2001 voor een paar seizoenen werd verhuurd aan Fiorentina en Parma keerde hij in januari 2004 terug naar Milaan. Het was met reuzenstappen dat Adriano daarna de top van het internationale voetbal bestormde. Uitblinker en topscorer tijdens de Coppa America van dat jaar en een sensatie in Italië. Adriano dribbelde en scoorde. Met links of met rechts. Met het hoofd of met de punt van de schoen. De Braziliaan wist de wereld aan zijn voeten maar achter de façade van de vrolijke doelpuntenmachine schuilde het verdriet van een introverte en eenzame jongen die zich maar geen raad wist met het plotselinge overlijden van zijn vader Almir, tijdens de zomer van 2004. Toen daarna zijn vriendin Daniella hem verliet, samen met zoontje van amper een jaar, raakte de voetballer in een depressie. De doelpunten droogden op en Adriano greep steeds vaker naar de fles. Geen wijn maar bier. Of cocktails. Thuis drinken op de sofa van zijn villa in Como of met foute vrienden in nightclubs in Milaan. Steeds vaker werd de Braziliaan tot diep in de nacht gesignaleerd in discotheek Hollywood en volgens de Corriere della Sera werden er regelmatig über-exclusieve feestjes georganiseerd in de suite van het chiqueste hotel van de stad. Dan lieten Adriano en zijn makkers flessen Champagne aanrukken van het merk Christal en werd er feest gevierd met Milanese meisjes, callgirls en zelfs travestieten. Op tienduizend euro meer of minder werd niet gekeken. En de volgende dag natuurlijk niet op tijd voor de training. Of anders in beschonken toestand. Zoals afgelopen november gebeurde toen Adriano na een avondje stappen zich weliswaar op tijd meldde in het trainingskamp van Inter maar met een enorme kegel door trainer José Mourinho weer van het veld werd gestuurd. Boetes, straftrainingen of gesprekken met Mancini of Mourinho; niets hielp. Vaak beloofde hij beterschap. Even zo vaak ging het mis. Zoals vorige week.
Het goede nieuws is dat Adriano niet dood is. Hij leeft. De afgelopen dagen hield hij zich schuil in zijn appartement in Rio, met mama Rosilda en zijn oma in zijn buurt. Het is onduidelijk of de speler wordt opgenomen in een ontwenningskliniek of terugkeert naar Italië. ‘Misschien. Na Pasen’, zei zijn zaakwaarnemer deze week. José Mourinho is dit keer niet boos. Wel verdrietig. ‘Het is een trieste geschiedenis’, zei de Portugees deze week. ‘Het gaat ons nu alleen nog maar om Adriano. Niet om de voetballer maar om de mens’. Het is voor Adriano te hopen dat hij de verleiding van de fles op een dag kan weerstaan om te voorkomen dat hij eindigt als zijn landgenoot Garrincha. Die Goddelijke kanarie zoop zich uiteindelijk dood. Garrincha overleed in 1983, aan de gevolgen van levercirrose. Hij was pas 49 jaar oud. Adriano heeft nog 22 jaar om het met zichzelf goed te maken.

Sunday, April 05, 2009

Kleur

Ik was deze week even op bezoek in Nederland. Woensdag nog naar Oranje gekeken. Lelijke kleur vind ik, Oranje, maar geweldig om in te voetballen. Het steekt lekker fel af, is origineel en herkenbaar. Zo moeten de oprichters van de Toscaanse voetbalclub Pistoiese er ook over hebben gedacht toen ze in 1921 voor arancione als clubkleur kozen. Het Nederlandse elftal gold daarbij als inspiratiebron. De Olandesi speelden in hetzelfde jaar een oefenduel in Genua. ‘De wedstrijd tegen Italië eindigde in een saai gelijkspel maar Oranje had met sprankelend voetbal heel het Italiaanse volk weten te enthousiasmeren’, schrijven Alessandro Savorelli en Sergio Salvi in hun onlangs verschenen boek ‘Tutti i colori del calcio’. Het tweetal deed voor het naslagwerk uitgebreid onderzoek naar de herkomst en achtergronden van clubkleuren binnen het Europese voetbal. Naar het hoe en waarom van combinaties als bianconero, nerazzurro, biancoceleste, rossoblù, giallorosso, rosanero, geblokt, gestreept, staand of liggend. Wat blijkt is dat oranje en paars als stamkleur het minst voorkomen, dat bordeaux in de Serie A populair is (Reggina, Torino), dat rode strepen kunnen verwijzen naar bloedvergieten in een ver en heldhaftig verleden en dat het gebruik van meer dan drie kleuren taboe is omdat het anders maar een janboel wordt. Bovendien wordt gesuggereerd dat groen (in katholiek Italië althans) mede wordt vermeden omdat het de kleur is van de islam. Reuze-vermakelijk, al die nieuwe inzichten. Nooit geweten dat het roze in het shirt van Palermo staat voor het zoet der overwinning en het zwart voor de rouw na een nederlaag. Juventus speelde ooit in het roze, met bijpassende stropdassen. Het was geen bewuste keuze, maar noodzakelijk kwaad. Het geld groeide de studenten-oprichters van Juventus in die beginjaren niet op de rug. Roze katoen was in grote hoeveelheden en voor een zacht prijsje verkrijgbaar waarna moeders, tantes en zussen van de spelers zich achter hun naaimachine zetten. De verfomfaaide shirts werden na drie jaar vervangen door gestreepte shirts in zwart en wit van Notts County die een Engelse zakenman meebracht uit zijn geboortedorp Nottingham. De keuze voor rossonero in het jaar van oprichting van AC Milan (1899) had met toeval niets te maken. Of zoals oud-speler en mede-oprichter Herbert Kilpin het verwoordde: ‘De shirts moeten rood zijn omdat wij duivels zijn en dan doen we er nog een beetje zwart bij om de tegenstanders helemaal de stuipen op het lijf te jagen’. Het waren woelige en progressieve tijden. Het kapitalisme was in opkomst, het socialisme ook en in de jonge republiek Italië werd het gezag van de katholieke kerk volop ter discussie gesteld. In die zin kwam de duivel als symbool van vrijheid en rebellie het Brits-protestante deel van de Milanese aanhang goed uit in hun polemiek tegen de paus. Anderen vermoeden dat het rood vooral symbool staat voor het socialistische karakter van de club tijdens de beginjaren, met een groot deel van de aanhang afkomstig uit de arbeidersklasse. Uit die tijd stamt ook de bijnaam van de fans van AC Milan: casciavitt (schroevendraaiers). En dan heb je nog het a-typische viola van voetbalclub Fiorentina. Marco van Basten zei het laatst nog: ‘Het is toch iets aparts, dat paars’. En dat is het ook. De spelers van Fiorentina moeten vreemd hebben opgekeken toen ze de oorspronkelijk rood met witte shirts in het paars terugzagen; het gevolg van een foutje van de wasvrouw die de tenues samen met een paar blauwe kousen in de was had gegooid. Waarheid of legende? Hoe dan ook zijn de Florentijnse fans inmiddels vreselijk verknocht aan la Viola, waarmee twee kampioenschappen werden gewonnen. ‘De club doet er toe, de clubkleuren niet’, zei Franz Beckenbauer ooit met weinig gevoel voor romantiek. Nee, dan Patrick Vieira. ‘Ik draag het shirt niet, het shirt draagt mij’ aldus de Fransman. Ik hou op het laatste.

Friday, March 27, 2009

Neo-Subbuteo

Alessandro Benedetti knipte een zwart aktekoffertje open en haalde tien miniatuurvoetballers van Ajax tevoorschijn. Plus Edwin van der Sar die vastgeplakt was op een plastic stokje. Dit was het beroemde kampioenselftal van Ajax uit 1995, door Benedetti met de hand geschilderd. Eén van zijn lievelingssets, net als het Nederlands elftal van 1988. Benedetti kon de namen en rugnummers zo opdreunen; Van Breukelen, Van Aerle, Van Tiggelen, Rijkaard, Gullit en Van Basten. Het was een geweldig priegelwerk geweest, vanwege het rastahaar van Gullit en die vreemde gevlamde shirts, maar het Oranje uit 1988 is het pronkstuk uit zijn collectie.

Edilio Parodi, de Italiaanse importeur uit Genua, belde ooit op om te vragen wat het elftal moest opleveren. Maar dacht je dat de jongens te koop waren? Voor geen goud. Toen vroeg Parodi of Benedetti zijn kampioenselftal beschikbaar wilde stellen voor de overzichtstentoonstelling 50 jaar Subbuteo. Dat mocht wel.

Subbuteo werd in 1946 bedacht door de Engelsman Peter Adolph. Het is een miniatuurvoetbalspel waarbij de bal wordt geraakt door met de wijsvinger te knippen tegen een driedimensionaal voetballertje op een soort halve maan.

'Flick to kick', zoals de slogan luidde. Tijdens de jaren zeventig en tachtig groeide Subbuteo uit tot een enorme rage. Benedetti kreeg het spel begin jaren zeventig kado met de Kerst. Een prachtige doos met teams in rood en blauw, doeltjes, een plastic bal en een groen vilten laken als speelveld. Hij was verkocht. Uren hing Benedetti met vriendjes boven een tafel op zolder. En maar knippen met die vingers, schaven aan de techniek. Vrije trappen nemen en penalty's. Ingooien, uithalen, aanvallen. Zo snel mogelijk. Oppassen voor buitenspel. Net echt.

Tijdens de hoogtijdagen speelden zo'n zeven miljoen Italianen Subbuteo. Hele kampioenschappen werden nagespeeld. Van de Serie A tot Europese wedstrijden en internationale kampioenschappen aan toe. In miniatuurstadions met lichtmasten en met fans. Zo kon het gebeuren dat in 1974 in München toch een Nederlander wereldkampioen werd. Dick Rietveld versloeg tijdens de finale op de vierkante centimeter de Engelsman Dent, 2-1.

Begin jaren negentig werd het verval ingezet. Subbuteo had een stoffig imago en jonge jongens knipten liever met de knoppen van een Nintendo. In 2000 viel het doek. Producent Waddingtons hield ermee op. Een Amerikaanse speelgoedfabrikant kwam daarna nog wel met een variant, maar de echte Subbuteo-fan vond het maar niks. ,,Het onderstel van de voetballers werd vergroot. Ze kieperen minder snel om, glijden beter. Voor Subbuteo heb je echt techniek nodig, voor het moderne tafelvoetbal niet. Dat kan iedereen. Vergelijk het met het verschil tussen Serie A en Serie C1,'' aldus Benedetti. Maar er is goed nieuws.

In Italië is het ouderwetse Subbuteo weer in opmars sinds nostalgische fans op vrijdag reproducties kunnen sparen bij de aankoop van weekblad Panorama. Wereldkampioen Italië was de eerste uitgave en vanaf vandaag ligt het Argentijnse elftal in de kiosk.

In Lucca worden sinds kort weer toernooitjes georganiseerd, zoals maandag in een jongerencentrum net buiten de stad. Benedetti, achtvoudig Toscaans kampioen, had er vanuit Montecatini speciaal de auto voor gepakt. En nu stond hij hier dan, na al die jaren. Zesenveertig inmiddels en opnieuw in een finale.

Zijn Ajax-setje stond er mooi opgeblonken bij dankzij een extra pufje siliconenspray, tevens voor meer glijvermogen. Benedetti hing over de tafel. Hij keek geconcentreerd naar de bal en naar de keeper van de tegenpartij. Die bewoog wat nerveus op en neer op zijn stokje. Daarna haalde hij uit met zijn magische vinger. Tok! Het balletje stuiterde op van de grond, zwierde met effect over de muur en belandde buiten het bereik van de keeper in de linkerbovenhoek: 4-0. Einde wedstrijd. Flick to kick!

Monday, March 23, 2009

Nergertje van Carosio


Vijftig jaar Studio Sport betekent vijftig jaar met het bord op schoot. In Italië wordt de spaghetti pas laat opgediend. Met het bord op schoot bestaat dus niet.

Bovendien wordt Studio Sport niet door de publieke omroep, maar door Mediaset uitgezonden, de commerciële zender van premier Berlusconi. Het Italiaanse equivalent van NOS Studio Sport heet la Domenica Sportiva maar het populairste sportprogramma is Tutto il calcio minuto per minuto (al het voetbal minuut voor minuut), een soort Langs de lijn avant la lettre.

Na de eerste uitzending in 1959 werd de verkoop van transistorradiootjes naar enorme hoogten opgestuwd. Vijftig jaar later zitten miljoenen Italianen nog elke zondagmiddag aan de radio gekluisterd. In de taxi of op h et strand, in de woonkamer of op de tribune. Tutto il calcio brengt sinds het eind van de jaren vijftig voetbal in de huiskamer van de doorsnee Italiaan. De commentatoren zijn householdnames, mannen die op de hoek van de straat of tijdens het bestellen van een halfje bruin aan hun stem worden herkend. Zoals vroeger Enrico Ameri en later Nando Martellini.

Martellini versloeg ontelbare Tours en Giro’s maar geniet vooral bekendheid vanwege drie staccato-achtig uitgesproken zinnetjes, de ether ingestuurd vanuit de nok van het Bernabeu-

stadion tijdens de finale van het WK van 1982 in Spanje: ‘Campioni del mondo! Campioni del mondo! Campioni del mondo!’ Italië wereldkampioen.

Martellini zou later uitgroeien tot de Mart Smeets van de Rai maar de grootste van allemaal blijft Nicolò Carosio. Generaties Italianen droomden weg bij het horen van zijn rokerige stem. De Siciliaan was meer acteur dan commentator, maar wat kon het schelen in een tijd dat de televisie als scherprechter nog niet b estond?

Als Carosio in een stadion achter de microfoon schoof, werd voetbal een voorstelling als het leven zelf. Carosio's commentaar was als een opera van Puccini.

De lyriek van Carosio leverde spelers als Piola en Meazza mythische proporties op. En dan riep Carosio: ‘Angolo!’ (hoekschop), ‘fuorigioco!’ (buitenspel), ‘mani’ (hands), ‘rete!’ (goal). Zo ging het ook tijdens de door Italië gewonnen WK’s van 1934 en 1938. Engelse varianten waren verboden. Football hoorde onder Mussolini calcio te zijn.



Carosio deed wat hem door il Duce werd opgedragen, maar hield vast aan zijn flamboyante stijl. Hij tetterde er gewoonlijk vrolijk op los, in regenjas en met gleufhoed op een krukje langs het veld. In de ene hand een sigaar, in de andere een glas whisky.

‘Aangezien je in dit vak nogal snel een fout maakt, kun je je maar beter met een glas wisky in de hand laten zien. Dan heb je tenminste een alibi’, zei Carosio.

Op naar de volgende goal. Of ‘bijna- goal’, zoals Carosio zichzelf met terugwerkende kracht probeerde te verbeteren als de bal tóch niet zat. Dan riep hij snel: ‘Quasi rete!’ Het zou een gevleugelde uitspraak worden en Carosio’s handelsmerk.

Met de invoering van de televisie maakte de radioman een succesvolle overstap, maar tijdens het WK van 1970 in Mexico ging het uiteindelijk mis. ‘Wat denkt dat negertje wel niet?’, liet Carosio zich ontglippen toen de Ethiopische grensrechter Seyoum Tarekegn zich vergiste in buitenspel tijdens Italië tegen Israël. Een faux pas van formaat.

Wat volgde was een geweldige diplomatieke rel tussen Italië en Ethiopië. Carosio werd onder druk van de publieke opinie naar huis gestuurd en kwam bij de Rai daarna niet meer aan de bak. Het betekende het trieste einde van een toch glorieuze carrière. Carosio overleed in 1984.

Bijna 25 jaar na zijn overlijden staat de pionier weer volop in de belangstelling.

Dat heeft alles te maken met het feit dat Tutto il calcio minuto per minuto dit jaar vijftig jaar bestaat. Net als Studio Sport.

Saturday, March 14, 2009

Wielrennen kijken in Toscane


Ik stond afgelopen woensdag op een heuvel net buiten Lucca. Aan de rand van de weg in een olijfboomgaard, omringd door gepensioneerde mannen met dikke buiken in té strakke wielershirts. De meesten lummelden zo maar wat in de berm, in afwachting van de koers. Een enkeling had een tafeltje en wat klapstoeltjes opgezet en genoot in de zon van de lunch. Beetje slap ouwehoeren over wie er vandaag gaan winnen zou. Een hap focaccia en een slok rood. Wat amateurwielrenners op leeftijd triptrapten zich tegen de bult omhoog. De lente hing in de lucht. Zilvergrijze blaadjes van olijfbomen flakkerden in de zon. In de vijgenboom zat inmiddels knop, aan de wijnranken nog geen druiven. In de verte lag Lucca. De kerktorens staken als speldenknoppen in de lucht. ‘En richting het westen’, zei wielervriend Palladino, ‘kun je de zee zien liggen’. Franco Clerici was er ook bij. De lokale held omdat hij tijdens de jaren zestig nog voetbalde voor Reggina en Messina in de Serie A, groette links en rechts wat vrienden. Daarna kwam hij bij ons staan en begon over de winnende goal die hij ooit scoorde in het Olympisch stadion tijdens een uitduel tegen AS Roma. ‘Om nooit te vergeten, maar eigenlijk was ik liever wielrenner geworden’, zei Franco die nerveus pielde aan de knoppen van zijn transistorradio. ‘Ze zitten nu in Bientina!’ De gemankeerde coureur zei dat hij het tijdens zijn voetbalcarriere nog wel een tijdje had geprobeerd - voetballen én wielrennen tegelijk. Dan sprong hij als een bezetene op de fiets als zijn vriend Francesco Moser belde voor een trainingsrit of hij schreef zich stiekem in voor wedstrijden. Verdomd dat hij wel eens won ook, maar na een tijdje kwam de klad erin. Franco werd er als voetballer houterig van, van al dat gefiets. Zijn spieren werden stijf, het ging ten koste van de explosiviteit.

Vanaf 1968 volgt hij het wielrennen daarom als fan. Tijdens de Tour de France van dat jaar stond hij boven op de Aubisque en zag Eddy Merckx alleen voorbij komen, na een solo van meer dan honderd kilometer. ‘Fan-tas-ti-co. Zijn gezicht zag zo wit als de boord van dit overhemd’, zei Franco en greep naar zijn kraag. ‘Van de inspanning en de kou, denk ik. Of misschien toch van de dope?’ Hij lachte. Over pepmannen en pillen gesproken. Daar stapte zomaar voormalig dopingzondaar Raimondas Rumsas van de fiets. De Litouwer kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Rumsas, in 2002 nog derde tijdens de Tour de France, woont al jaren in een villa net buiten Lucca. Samen met zijn vrouw Edita en kinderen. Dat die twee nog bij elkaar zijn mag op zich een wonder heten. Mevrouw Rumsas werd ooit voor 68 dagen in het gevang geslingerd nadat ze aan de Franse grens werd gepakt met een Audi vol EPO, corticoïden en testosteron. ‘Voor mijn doodzieke moeder’, zei Edita Rumsas maar de Franse politie vermoedde wat anders. Volgens de gendarmerie was het snoepgoed voor haar echtgenoot bedoeld en het gerucht ging zelfs dat de Rumsasjes de huisdealers waren van het peloton. Edita ontkende. Datzelfde deed Raimondas toen hij tijdens de Giro d’Italia van 2003 op het gebruik van EPO werd betrapt. De bleekblonde coureur kwam daarna als prof niet meer aan de bak, maar fietste de afgelopen jaren een Godsvermogen bijeen in het circuit van de Italiaanse granfondo’s. Tegenwoordig is Raimondas met pensioen. Slechts een keer per maand stapt hij nog op de fiets, voor een trainingsrit dwars door het Toscaanse land. Voor het overige is hij huisman en trainer van zijn oudste zoon, die ook heel best fietsen kan. Ah, daar zou je eindelijk de coureurs hebben. Twee onbekende mannen op kop en daarna een groep van een man of dertig. Di Luca, Rebellin en Nibali op de eerste rij. ‘Forza ragazzi’, brulden Franco en Palladino de longen uit het lijf. ‘Kom op Thomas’, riep ik naar Dekker in zijn nieuwe clubkleuren zwart en rood. Daar schoot de regenboogtrui van Alessandro Ballan voorbij en Fabian Cancellara, de winnaar van de Tirreno Adriatico van vorig jaar, zag ik ook. Vijf minuten later was de opwinding al weer voorbij. Tafeltjes en stoelen werden ingeklapt. De wijn was op, maar de primavera kon nu eindelijk beginnen.

Eerder gepubliceerd in AD Sporwereld

Thursday, March 12, 2009

Vittimismo

In Italië wordt het fenomeen vittimismo genoemd. Italiaanse voetbaltrainers en –spelers doen het graag; de slachtofferrol spelen. Ze gebruiken vittimismo om de schuld af te schuiven of gebruiken het als een alibi voor een nederlaag. Voorzitter Andrea Della Valle van Fiorentina was eerder dit seizoen bloedserieus toen hij het na een paar onfortuinlijke nederlagen had over een complot tegen zijn club. ‘Zij zijn groot en ik ben klein en dat is niet eerlijk’, zong Calimero. Zoiets. Vittimismo. Luciano Spalletti, coach van AS Roma, deed het afgelopen zondag nog. Zijn ploeg had net met 3-3 gelijkgespeeld tegen Inter, nadat het met 1-3 had voorgestaan. De trainer stak na afloop de hand niet in eigen boezem. Hij vroeg zich niet af waarom zijn ploeg, die beter speelde, opnieuw een voorsprong uit handen had gegeven en gaf in plaats daarvan de schuld aan de scheids. Die gaf volgens Spalletti in de tweede helft een onterechte penalty aan Inter waardoor het 2-3 werd. En daarna 3-3. Middenvelder Daniele De Rossi van AS Roma ging nog een stap verder. ‘Inter heeft helemaal geen hulp nodig. Ik betwijfel of ik op deze manier ooit het kampioenschap kan winnen’. Wantrouwen jegens arbiters is in Italië diep geworteld. Helemaal sinds Moggipoli. Een leidsman is bij voorbaat corrupt, tenzij het tegendeel is bewezen. Een scheidsrechter wordt een cornuto genoemd; iemand wiens vrouw vreemdgaat maar het betekent ook klootzak of idioot. En laten het nou juist de klootzakken en de idioten zijn (politie-agenten, rechters en politici bijvoorbeeld) die in de ogen van de gemiddelde Italiaan de wet toepassen of uitvoeren, net als de man in het zwart op het voetbalveld.
Je vraagt je af waarom iemand in Italië nog het beroep van scheidsrechter kiest. Vroeger ging het nog wel. Je had arbiters als Concetto Lo Bello, die de prins werd genoemd omdat hij in zijn zwarte pak met gesteven witte kragen er onberispelijk uit kon zien. Lo Bello stond er altijd geweldig opgeblonken bij. Met glimmend zwart haar en zijn snor keurig in de krul. Het ging op het veld niet om de voetballers, maar om hem, Lo Bello, een strenge scheidsrechter met autoriteit. Niet dat hij geen fouten maakte, maar tegen Lo Bello trok je niet zo gemakkelijk van leer. En de moviola bestond nog niet. Sinds op televisie dagelijks wordt ingezoomd op beelden van blunderende arbiters is alles anders. Scheidsrechters zijn aangeschoten wild. Letterlijk en figuurlijk. Luca Cardinalini, journalist en amateurvoetballer, schreef er in 2004 een vermakelijk boekje over. Het gaat over het zware leven van de arbiter en geeft een opsomming van vechtpartijen, achtervolgingen en andere bizarre incidenten met Italiaanse arbiters in de hoofdrol. Het zijn allemaal waargebeurde verhalen. Je lacht je soms een breuk, maar met humor heeft het niets te maken. In Piëmonte werd een scheidsrechter ooit tot aan de kleedkamer achtervolgd nadat hij Olbia tijdens een uitduel tegen Vercelli in de extra tijd een penalty had gegeven. De man zat urenlang opgesloten en moest uiteindelijk door de politie worden ontzet. In Sicilië werd een speler voor vijf jaar geschorst nadat hij een vreselijke kopstoot uitdeelde waardoor de scheids zijn neus brak en zijn voortanden verloor. In Montecchio, in Emilia Romagna, werd een leidsman eens vijftien kilometer lang achtervolgd door een woedende fan op een motorfiets en in Calabrië werd een arbiter vanwege het geven van een gele kaart door een volledig voetbalteam in elkaar gehengst, daarbij geholpen door de grensrechter - tevens lid van de thuisclub - die de man toetakelde met de cornervlag.
Zo ver kwam het zondag gelukkig niet, maar volgens José Mourinho heeft vittimismo een soortgelijk effect. Het leidt de aandacht af van het voetbal, van het eigen falen. Tijdens een persconferentie wond de Portugees zich dinsdag vreselijk op. Hij noemde het gehuilebalk van trainer, spelers en tegenstanders in de Italiaanse media ‘intellectuele prostitutie’; een manier om de publieke opinie te beïnvloeden, in het nadeel van Inter natuurlijk. De Portugees maakte zich met die opmerking niet populair. Hem hangt nu een straf van de Italiaanse voetbalbond boven het hoofd, vanwege het beledigen van collega’s en het in diskrediet brengen van het Italiaanse voetbal. Een voordeel: niemand had het deze week over de Italiaanse scheidsrechters. Die werden met rust gelaten.

Saturday, February 28, 2009

'Niemand lacht meer om Van der Sar'

'Niemand lacht meer om Van der Sar'

De column van Candido Cannavò ging vorige week over Edwin van der Sar. De meesterschrijver leverde zijn stukje zoals elke donderdag in op de redactie van de Gazzetta dello Sport en bestelde daarna een bordje pasta in de kantine. Na een paar sliertjes begon Cannavò te trekken met zijn mond en werd getroffen door een hersenbloeding. Zondag was de pater familias (78) van de Italiaanse sportjournalistiek dood.

Gestorven in het harnas, dat wel. Cannavò was de maestro van het geschreven woord en gold als het geweten van de Italiaanse sport. Dan bén je dus iemand, in de laars. Il Direttore gaat vreselijk gemist worden.

Toch is het mooi dat hij Edwin van der Sar op de valreep rehabiliteerde. 'Niemand lacht meer om Van der Sar', stond er vorige week vrijdag boven Cannavò's laatste stuk. Dat deden ze vroeger wel. Vooral uitlachen. Zowel pers als publiek. Als doelman van Juventus werd Edwin van der Sar ooit Edwin van der Gol (goal) genoemd. Of pannocchione (maiskolf). Geen vleiende bijnamen voor een doelman.

De Nederlander die in Engeland inmiddels het ene na het andere record verbreekt, wordt in Italië herinnerd als een lange lijs die door Totti ooit voor schut werd gezet met een lob (halve finale EK 2000) en die onder de lat bij Juventus een paar vreselijke blunders beging.

Zijn beroemdste papera (uitglijder) maakte hij in 2000 tegen landskampioen Lazio. Salas haalde niet eens zo heel hard uit, maar Van der Sar gleed op zijn gat en zag de bal achter zich in het net belanden.

Voor de tifosi van Juve was de maat vol. Spandoeken, spreekkoren en fluitconcerten tegen Van der Sar. Ook de media waren medogenloos. Vooral La Stampa maakte Van der Sar met de grond gelijk. De krant had het over een gebrek aan uitstraling, maakte grapjes over zijn flaporen, schreef dat hij brutto (lelijk) was en dat hij er niet uitzag als een échte kampioen. Van de doelman klopte opeens helemaal niets meer.

Toenmalig Juventus-trainer Carlo Ancelotti verdedigde hem in de media met hand en tand maar verklaarde later – weliswaar off the record - dat de Nederlander hem zeker twee kampioenschappen zou hebben gekost. Niet dat Ancelotti hem niet mocht. Daarvoor was Van der Sar veel te aardig en sociaal. Hij lag goed binnen de groep en sprak binnen een mum van tijd beter Italiaans dan sommige van zijn ploeggenoten.


Zijn Italiaanse avontuur begon in 1999 overigens nog best aardig. Pas tegen het einde van het eerste seizoen begon de goalie te schutteren. Verkeerd uitkomen, moeite met hoge ballen; dat soort werk. Van der Sar werd un caso (een geval). Driftig werd naar verklaringen gezocht. In de kranten werd gesuggereerd dat de Nederlandse goalie iets aan zijn ogen had en dat hij gewoon een brilletje nodig zou hebben. 'Einde mysterie, probleem opgelost', kopte la Repubblica opgelucht. 'Onzin', zei Van der Sar die in zijn beste Italiaans probeerde uit te leggen dat ze zich vergisten en dat het om Edgar Davids ging.

Tevergeefs. Buffon kwam, Van der Sar ging. Tot opluchting van de fans in Turijn en misschien ook wel tot opluchtig van Van der Sar zelf, die in Engeland (voetbal-)geluk en vorm hervond. 'Negen jaar na zijn vertrek uit Italië zou je je af hebben kunnen vragen waar in Jurassic Park die wat vreemde Van der Sar van zijn pensioen aan het genieten is. In plaats daarvan staat de Nederlander op het punt een absolute legende te worden', schreef Cannavò vorige week. 'Gelukkig zit het leven vol verrassingen. Wat is het mooi om met een glimlach revanche te nemen'.

Ik las de zinnen met een mix van weemoed en plezier. Voor de allerlaatste keer Candido Cannavò. Dinsdag werd de geboren Siciliaan begraven op het Cimitero Monumentale van Milaan. In de buurt van Giuseppe Meazza, legendarisch Inter-voetballer uit een ver verleden.

Volgende week de return Manchester United – Inter. De toekomst is aan Edwin van der Sar.


Saturday, February 14, 2009

Culinaire derby



Het is dit weekend ook derby tussen Lamberto Gori en Francesco Arrigoni. Lamberto is uitbater van restaurant l’Assassino in Via Amadei nummer acht, op een paar tellen van de Dom in Milaan. Zijn neef Francesco bestiert een paar deuren verderop in de straat trattoria alla Collina Pistoiese. In beide restaurants staan vooral Toscaanse gerechten op de kaart, maar bij l’Assassino zijn ze voor Milan, bij alla Collina Pistoiese voor Inter. Bij l’Assassino dineren Berlusconi en Ancelotti en de Maldini’s hebben er een vaste tafel. Bij alla Collina Pistoiese bestelt de familie Moratti geregeld een biefstuk of een bordje ribollita, zoals Helenio Herrera en Enzo Bearzot dat vroeger al deden. l’Assassino werd begin jaren vijftig geopend door de vader van Lamberto, Ottavio Gori. De geboren Toscaan was als kok al werkzaam voor AC Milan. Toen hij zijn eigen restaurant opende, was het bijna vanzelfsprekend dat de spelers bij hem aan tafel belandden. In eerste instantie het Zweedse trio Gre-No-Li (Gunnar Gren, Gunnar Nordahl en Nils Liedholm) en later sterren zoals Gianni Rivera en Cesare Maldini. Voor Nereo Rocco, legendarische trainer van Milan tijdens de jaren zestig, was het restaurant een tweede thuis. Na de training op Milanello pakte El Paron de auto en scheurde gewoonlijk richting l’Assassino voor de avondmaaltijd. De coach had er zijn vaste tafel in de hoek. ‘Rocco hield van vlees en vis, maar het meest hield hij van een flinke fles Chianti’, zei Lamberto Gori toen ik hem deze week aan de lijn had. En terwijl Rocco zijn mes zette in een flinke lap vlees, werd de tactiek doorgenomen of over nieuwe spelers beslist. Soms werd zelfs de uitslag al afgesproken, als een gelijkspel beide partijen goed uitkwam. Na twaalven was het gewoonte dat Lamberto’s vader de luiken naar beneden gooide. Dan werd er door Rocco graag een potje gekaart, samen met Gori senior en wat oudere spelers. Er waren ook vaak bevriende journalisten bij, zoals de beroemde Gianni Brera. Dan werd er door de mannen aan tafel gezongen en gedanst. Dan kwam er nóg meer wijn op tafel. Een keer liet Rocco zich in beschonken toestand ontvallen dat hij erover dacht om José Altafini te verkopen. ‘En Piero Prati mag ook ophoepelen naar een andere club’, zei Rocco met dubele tong. De scoop werd door spionnen als de wiedeweerga doorgebeld en stond de volgende dag in de krant. Rocco woedend natuurlijk, maar de dag erop werd bij Ottavio gewoon weer een biefstuk besteld. Nederlanders kwamen er trouwens ook. Gullit, Rijkaard en Van Basten. Meestal in het gezelschap van Arrigo Sacchi, maar ook wel alleen. Zoals Ruud Gullit, met zijn eerste vrouw en twee kindjes. De Nederlander vroeg altijd om dezelfde tafel en wilde tijdens de maaltijd liever niet gestoord worden. Dat was een gouden regel voor het personeel en de fans. ‘Handtekeningen werden pas uitgedeeld als Gullit zijn bord leeg had’, aldus Lamberto Gori. Ver voor de tijd van il tulipano nero (de zwarte tulp) bestelde il tulipano volante (de vliegende tulp) zijn pasta bij alla Collina Pistoiese. Dan vroeg Faas Wilkes de dag voor de wedstrijd om crostini met kippenlevertjes en wat plakken salami of eigenaar Pietro Gori, broer van Ottavio, serveerde pasta met fagioli, ossobuco of risotto met pompoen. In 1949 gaf Inter de buurjongens van Milan een geweldige oorwassing. Het werd 6-5. Wilkes scoorde niet, maar zat die avond met de hele spelersgroep van Inter bij alla Collina Pistoiese aan tafel en hief het glas. Tifosi nerazzurri bouwden ‘s avonds een geweldig feest buiten op straat. Vooral om de verliezers te pesten. Vermaak van het ouderwetse soort. Zondagavond wordt in stadion San Siro de 270ste derby della Madonnina gespeeld sinds Inter en Milan elkaar in 1908 voor de eerste keer troffen. Toen won Milan. Met 2-1. De balans slaat na al die jaren uit in het voordeel van de ploeg rossonero (106 – 91) maar Inter is op dit moment de trotse koploper in de Serie A. Ongeacht de uitslag is de kans klein dat beide selecties na afloop komen eten in de rivaliserende trattorie in Via Amadei. Tijden veranderen. De spelers gaan volgens Lamberto liever naar Finger’s, het fusionrestaurant van Clarence Seedorf. Of naar de hippe tent van Kakha Kaladze. Hoe dan ook heeft Francesco Arrigoni zijn eerste weddenschap inmiddels lopen. Mocht Inter zondag winnen, dan is de maaltijd voor Massimo Moratti op maandag gratis. Andersom moet het dubbele betaald. Lamberto Gori gaat zondag naar het stadion, Francesco Arrigoni niet. Die moet werken. Helaas. Beiden dromen van de overwinning.